ECLI:NL:RBNHO:2024:5154 - PONT Zorg&Sociaal (2024)

26 mei 2024

Jurisprudentie – Uitspraken

ECLI:NL:RBNHO:2024:5154 - PONT Zorg&Sociaal (1)

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer en Alkmaar (sluiting onderzoek)

Meervoudige strafkamer

Parketnummers: 15/247200-21, 15/150320-22, 15/259357-22 en 15/025523-23 (P)

Uitspraakdatum: 27 mei 2024

Tegenspraak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8, 11, 12, 14, 15, 19, 20, 25, 27 en 29 maart 2024 en 13 mei 2024 (sluiting onderzoek ter terechtzitting) in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1993 te [geboorteplaats] ,

zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,

thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn,

hierna te noemen: de verdachte of [verdachte] .

De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd onder het hoofdparketnummer 15/247200-21.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie

mrs. A.E.M. van Loon, A.F. Hof en A.M.H.G. Peters (hierna in enkelvoud: de officier van justitie) en van wat de verdachte en zijn raadslieden, mrs. M. Hoekzema en S. de Korte, advocaten te Utrecht, naar voren hebben gebracht.


Aanleiding van het onderzoek Ararat-Geul
Op 14 juni 2021, omstreeks 13:55 uur, werd het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) aangetroffen in zijn woning aan het [adres 1] in Berkhout. Uit onderzoek bleek dat het slachtoffer is overleden door een schot in de borst. Onder de naam Ararat werd een Team Grootschalige Opsporing (hierna: TGO) opgestart. Na onderzoek ging de politie uit van het scenario dat sprake is geweest van een mislukte woningoverval.

Op basis van de zogenoemde modus operandi (werkwijze) legde de politie een link tussen de gewelddadige dood van [slachtoffer 1] en andere gewelddadige overvallen die zich hadden voorgedaan in de regio West-Friesland. De politie zag overeenkomsten op het gebied van het type slachtoffers, het aantal daders, de wijze van verschaffen van toegang tot de woning, het gebruik van (extreem) geweld en vuurwapens en de buit. Naar aanleiding van meldingen bij het Team Criminele Inlichtingen en Meld Misdaad Anoniem kwamen verschillende personen in beeld als mogelijke betrokkenen bij deze overvallen. Een aantal van die personen was ook al aangemerkt als verdachte in TGO Ararat. Gezien de overeenkomsten in zowel de werkwijze als de mogelijk betrokken personen ging de politie ervan uit dat de overvallen door één dadergroep zijn gepleegd. In juli 2021 werd onder de naam Geul een overkoepelend onderzoek naar de reeks gewelddadige overvallen gestart.


Uit politieonderzoek bleek dat een connectie bestond tussen slachtoffers van een gewelddadige woningoverval in Dreumel, Gelderland, en één van de verdachten die in het onderzoek Geul in beeld was gekomen. Om die reden werd dit onderzoek overgedragen aan het politieteam in Noord-Holland en ook onderdeel van het onderzoek Geul.


In januari 2022 werden TGO Ararat en onderzoek Geul samengevoegd. Binnen het onderzoek Ararat-Geul is onderzoek gedaan naar zeven overvallen en de deelname aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De incidenten zijn ondergebracht in zaaksdossiers met een eigen onderzoeksnaam. In onderstaande tabel wordt – samengevat – een overzicht gegeven van de acht zaaksdossiers en de namen van de verdachten die hiervoor door het openbaar ministerie worden vervolgd.

Onderzoeksnaam

Datum

Plaats van het delict

Slachtoffers

Verdachten

Zaaksdossier 1
Mainz

8 augustus 2020

[adres 2] in De Goorn

[slachtoffer 2]
[slachtoffer 3]

[medeverdachte 1] [medeverdachte 2] [verdachte]
[medeverdachte 3]

Zaaksdossier 2
Oberhof

9 augustus 2020

[adres 3] in
Nieuwe Niedorp

[slachtoffer 4]
Tankstation [slachtoffer 5]

[medeverdachte 4] [verdachte]
[medeverdachte 3]

Zaaksdossier 3
Millet

30 december 2020

[adres 4] in Dreumel (Gelderland)

[slachtoffer 6]
[slachtoffer 7]

[medeverdachte 2] [medeverdachte 4]
[verdachte]
[medeverdachte 3]

Zaaksdossier 4
Zwenkau

7 januari 2021

[adres 5] in Avenhorn

[slachtoffer 8]
[slachtoffer 9]

[medeverdachte 2] [medeverdachte 4]
[verdachte]
[medeverdachte 3]

Zaaksdossier 5 Zulpich

4 juni 2021

[adres 6] in Heerhugowaard

[slachtoffer 10]
[slachtoffer 11]
[slachtoffer 12]

[medeverdachte 2] [medeverdachte 3]

Zaaksdossier 6
Ararat

14 juni 2021

[adres 1] in Berkhout

[slachtoffer 1]

[medeverdachte 5]

[medeverdachte 2]

[medeverdachte 4]

[verdachte]
[medeverdachte 3]

Zaaksdossier 7
Willich

22 juli 2021

[adres 7] in
Noord-Scharwoude

[slachtoffer 13]
[slachtoffer 14]

[medeverdachte 2]
[medeverdachte 4] [verdachte]

Zaaksdossier 8
Artikel 140 Sr

Periode van
8 augustus 2020 t/m 22 juli 2021

Diverse plaatsen in Nederland

[medeverdachte 2] [medeverdachte 4]
[verdachte]
[medeverdachte 3]

Gedurende het politieonderzoek ontstond de verdenking dat ook een Belgische minderjarige jongen – ook wel aangeduid als ‘de Belg’ – betrokken was bij zaaksdossier Oberhof. De politie heeft deze persoon geïdentificeerd als [medeverdachte 6] en hem op 23 maart 2023 aangehouden. Het openbaar ministerie heeft [medeverdachte 6] voor zaaksdossier Oberhof vervolgd en op 1 augustus 2023 heeft de sectie Familie & Jeugd van deze rechtbank [medeverdachte 6] veroordeeld voor het medeplegen van de gewapende overval op het tankstation.

In meerdere zaaksdossiers wordt ook de naam van [naam 1] (bijnamen: Slootje, Handje) genoemd. Omdat hij in juni 2021 is overleden, is tegen hem geen strafvervolging ingesteld. Het onderzoek naar zijn dood heeft de onderzoeksnaam Waltrop gekregen. Zijn dood wordt door de politie beschouwd als een suïcide.

Algemene inleiding met betrekking tot het dossier en de werkwijze van de rechtbank
Het onderzoek Ararat-Geul bestaat dus uit diverse deelonderzoeken (zaaksdossiers). Omdat alle stukken in de procesdossiers van alle verdachten zijn gevoegd, is het procesdossier voor ieder van de verdachten gelijk. Echter, verklaringen die de verdachten ter terechtzitting hebben afgelegd hebben zij uitsluitend afgelegd in hun eigen zaak en worden door de rechtbank niet gebruikt als bewijs in een zaak tegen een medeverdachte.

De rechtbank is van oordeel dat het dossier in zijn geheel moet worden beschouwd en dat de ten laste gelegde feiten niet los van elkaar, maar in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Dit betekent onder meer dat bij de waardering van het bewijs in het kader van een bepaald zaaksdossier ook stukken uit andere zaaksdossiers kunnen worden betrokken. Dit neemt echter niet weg dat voor ieder ten laste gelegd feit afzonderlijk moet worden beoordeeld of sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank heeft geen gebruik gemaakt van zogenoemd schakelbewijs.

Hierna volgt eerst een samenvatting van de beschuldiging die het openbaar ministerie tegen [verdachte] heeft geformuleerd. De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht. De rechtbank zal daarna steeds per zaaksdossier vaststellen wat er uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid en ingaan op de verklaring van de verdachte en de standpunten die het openbaar ministerie en de verdediging hebben ingenomen. Vervolgens zal de rechtbank concluderen in hoeverre zij het tenlastegelegde bewezen acht, en – in geval van een bewezenverklaring – beoordelen welk strafbaar feit dat oplevert, of de verdachte daarvoor strafbaar is, welke straf passend is en beslissen op de vorderingen tot schadevergoeding die zijn ingediend door de benadeelde partijen.

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging en na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), ten laste gelegd dat hij zich – samengevat en op chronologische volgorde weergegeven – heeft schuldig gemaakt aan:

Feit 1 (Mainz) – 15/150320-22
- medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in De Goorn op 8 augustus 2020; en/of
- medeplegen van afpersing van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in De Goorn op
8 augustus 2020;
Feit 2 (Oberhof) – 15/025523-23
- medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld op [slachtoffer 4] in Nieuwe Niedorp op 9 augustus 2020; en/of
- medeplegen van afpersing van [slachtoffer 4] in Nieuwe Niedorp op 9 augustus 2020;
Feit 3 (Millet) – 15/025523-23
- medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld op [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] in Dreumel op 30 december 2020; en/of
- medeplegen van afpersing van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] in Dreumel op
30 december 2020;


Feit 4 (Zwenkau) – 15/025523-23
- medeplegen van poging tot gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer 9] in Avenhorn op 7 januari 2021;

Feit 5 (Zwenkau) – 15/025523-23
- medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld op [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] , met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge, in Avenhorn op 7 januari 2021; en/of
- medeplegen van afpersing van [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] , met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge, in Avenhorn op 7 januari 2021;
Feit 6 (Ararat) – 15/247200-21
- medeplegen van gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer 1] in Berkhout op 14 juni 2021;

Feit 7 (Ararat) – 15/247200-21
- medeplegen van poging tot diefstal met (bedreiging met) geweld op [slachtoffer 1] , met de dood ten gevolge, in Berkhout op 14 juni 2021; en/of
- medeplegen van poging tot afpersing van [slachtoffer 1] , met de dood ten gevolge, in Berkhout op 14 juni 2021;
Feit 8 (Willich) – 15/259357-22
- medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld op [slachtoffer 13] in Noord-Scharwoude op 22 juli 2021; en/of
- medeplegen van afpersing van [slachtoffer 13] in Noord-Scharwoude op 22 juli 2021;

Feit 9 (Willich) – 15/259357-22
- medeplegen van poging tot gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer 14] in Noord-Scharwoude op 22 juli 2021;

Feit 10 (Willich) – 15/259357-22
- medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld op [slachtoffer 14] , met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge, in Noord-Scharwoude op 22 juli 2021; en/of
- medeplegen van afpersing van [slachtoffer 14] , met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge, in Noord-Scharwoude op 22 juli 2021.

Feit 11 (criminele organisatie) – 15/025523-23
- deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (overvallen) in de periode van 8 augustus 2020 tot en met 22 juli 2021.

De wet schrijft in artikel 348 Sv voor dat de rechtbank eerst onderzoekt of aan een viertal voorwaarden is voldaan voordat zij zich richt op de inhoud van de strafzaak. De rechtbank stelt daarom vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.1 Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle overvallen en van de deelneming aan de criminele organisatie. In zaaksdossier Ararat zou volgens de officier van justitie ook de gekwalificeerde doodslag en in zaaksdossiers Zwenkau en Willich de poging daartoe bewezen moeten worden verklaard.

4.2 Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft vrijspraak van alle beschuldigingen bepleit. Volgens de verdediging kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de overvallen. Voorts heeft de verdachte volgens de verdediging geen deel uitgemaakt van een criminele organisatie. Het standpunt van de verdediging zal, voor zover van belang, steeds per zaaksdossier bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.

4.3 Oordeel van de rechtbank

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage 2 bij dit vonnis zijn vervat. De rechtbank zal dat oordeel hierna per zaaksdossier toelichten.

4.3.1 Zaaksdossier Mainz

Zaaksdossier Mainz gaat over een woningoverval in De Goorn op 8 augustus 2020. Voor dit feit worden naast de verdachte ook [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] vervolgd.

4.3.1.1 Bewijsoverweging

Door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden
Op grond van de inhoud van het dossier en de bewijsmiddelen in de bijlage neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.

Verklaringen van de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]

Op 8 augustus 2020 tussen 03:08 uur en 03:20 uur heeft een woningoverval plaatsgevonden in de vrijstaande woning aan de [adres 2] in De Goorn, waarbij telefoons, sleutels en een envelop met een geldbedrag van € 3.000,00 zijn weggenomen. Vier mannen met bivakmutsen hebben de woning betreden. Zij hebben daartoe een ruit van de woning ingeslagen. Drie van hen hadden een breekijzer en de vierde dader had een vuurwapen. Aangever [slachtoffer 2] is tegen zijn lichaam en hoofd geslagen met een breekijzer en is tegen zijn hoofd geschopt. Toen hij zich wilde verdedigen is door de dader met het vuurwapen twee keer een schot gelost in de richting van het hoofd van [slachtoffer 2] . Aangeefster [slachtoffer 3] is bedreigd met het vuurwapen. Toen zij probeerde te vluchten, is zij door een vijfde dader uit het naast de woning gelegen weiland teruggehaald en teruggeleid naar de woning. Deze vijfde dader kwam uit de richting van het toegangshek van het perceel en droeg ook een bivakmuts. Op dat moment was [slachtoffer 2] in gevecht met de andere vier daders. De daders zijn uiteindelijk in een auto weggereden in de richting van Berkhout.

Koeienriem

Op 12 augustus 2020 werd door de aangevers in dit onderzoek een koeienriem afgegeven bij de politie. Deze koeienriem zat voor de overval bevestigd om het toegangshek. De aangevers hadden de koeienriem aangetroffen op het erf nabij de sloot. Op deze koeienriem is een DNA-mengprofiel aangetroffen met celmateriaal van minimaal vier personen. Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) volgt dat het DNA-profiel verkregen uit de bemonstering van de koeienriem, meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer de bemonstering DNA van [medeverdachte 1] en drie willekeurige onbekende personen bevat dan wanneer de bemonstering DNA bevat van vier willekeurige onbekende personen. De rechtbank gaat er op basis van deze onderzoeksresultaten van uit dat er DNA-materiaal van [medeverdachte 1] op de koeienriem aanwezig is.

Verklaring van de getuige [getuige 1]

Een ex-vriendin van [medeverdachte 1] genaamd [getuige 1] heeft een voor [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] belastende verklaring afgelegd. Samengevat heeft zij verteld dat zij door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] thuis is opgehaald en dat zij vervolgens naar het chalet van [medeverdachte 1] zijn gereden. Daarna zijn zij naar Obdam gereden waar [medeverdachte 3] een auto ophaalde, een Opel Astra met kenteken [kenteken 1] . Hierna zijn zij naar de woning van [verdachte] in Noord-Scharwoude gereden. Er waren wel een stuk of tien mensen, waaronder [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en een minderjarige jongen die ‘de Belg’ werd genoemd. Er werd heen en weer gelopen om te praten op de parkeerplaats. Er was een aparte sfeer. Iedereen was onrustig. [medeverdachte 1] bracht haar naar huis. Er reden toen drie andere personen mee van wie twee personen een donkere huidskleur hadden.

Op 9 augustus 2020 is [getuige 1] met [medeverdachte 1] naar Berkhout gereden. Zij stonden op een parkeerplaats tegenover de kerk in Berkhout. Toevallig kwam er ook nog politie langs en die heeft met [medeverdachte 1] gesproken. Daarna vertelde [medeverdachte 1] aan [getuige 1] dat hij wat ergs had gedaan en hij liet haar artikelen zien over de overval in De Goorn. Hij vertelde dat hij daarheen is geweest, dat zij naar binnen waren gegaan, dat er een raam was ingeslagen en dat hij buiten was gebleven en die mevrouw had tegengehouden die naar de buren wilde gaan. [medeverdachte 1] heeft haar toen verteld dat hij daarheen is gegaan met [verdachte] en [medeverdachte 3] en anderen die [getuige 1] niet kent. Volgens [getuige 1] heeft [medeverdachte 1] gezegd dat [verdachte] een pistool bij zich had en dat er in het plafond is geschoten. Er zou € 300,00 per persoon buit zijn gemaakt. Verder vertelde [medeverdachte 1] haar dat de Opel Astra enkele dagen voor de overval was gestolen met de sleutels er nog in, terwijl er boodschappen of zoiets werden uitgeladen.

Betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 1]

De rechtbank gaat om de volgende redenen uit van de juistheid van de verklaringen van [getuige 1] . Ten eerste lijkt [getuige 1] geen belang te hebben bij het afleggen van een valse verklaring. Ten tweede zijn haar verklaringen steeds consistent en gedetailleerd geweest. En ten derde zijn details uit haar verklaringen gecontroleerd en bevestigd. Zo blijken details die zij noemde omtrent de diefstal van de auto uit Obdam (sleutels nog in het voertuig, diefstal terwijl eigenaar spullen uit de auto naar zijn woning bracht) overeen te komen met de aangifte van de eigenaar van de auto. De rechtbank ziet ook verankering van de verklaring van [getuige 1] in het proces-verbaal van de politie waarin staat dat [medeverdachte 1] en zijn voertuig op 9 augustus 2020 om 01:11:36 uur zijn geraadpleegd via politiesysteem MEOS. De opsporingsambtenaar die deze controle verrichtte kon zich nog herinneren dat hij toen en daar een voertuig heeft gecontroleerd met een man en een vrouw erin.

De verklaring van [getuige 1] wordt ook ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals de hierna te noemen verklaring van [medeverdachte 6] (‘de Belg’) en historische verkeersgegevens van de telefoon van [medeverdachte 3] .

Verder acht de rechtbank een afgeluisterd telefoongesprek tussen [getuige 1] en [naam 2] (ex-vriendin van [medeverdachte 1] ) van 17 mei 2022 van belang. Hierin zegt [getuige 1] tegen [naam 2] dat zij op de avond dat de overval werd voorbereid, met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] bij de camping is geweest, dat de overval door zes personen is gepleegd, dat de buit drie à vierhonderd euro per man was en dat [medeverdachte 1] de vrouw tegen had gehouden. [getuige 1] zegt vervolgens tegen [naam 2] : “Toen vroeg ik nog aan hem zeg van kon die vrouw je niet, toen zei hij nee die man heb ik wel een keer gezien maar die vrouw niet.” [getuige 1] vertelde dus aan [naam 2] hetzelfde als wat zij aan de politie heeft gezegd en haar verklaringen zijn dus consistent.

Verklaring van [medeverdachte 6]

heeft verklaard dat hij in augustus 2020 in de woning van [verdachte] verbleef. Op foto’s herkende hij [medeverdachte 2] , [naam 3] (een vriend van [medeverdachte 2] ), [verdachte] en [medeverdachte 3] . Zij hielden zich volgens [medeverdachte 6] bezig met onder andere overvallen. [medeverdachte 6] vertelde dat [medeverdachte 2] , [naam 3] en [verdachte] naar de camping van [medeverdachte 1] zijn gegaan en dat [medeverdachte 3] de bestuurder was. [medeverdachte 1] was eerder die dag langs geweest en sprak met [verdachte] over de “camper” van [medeverdachte 1] . Nadat [medeverdachte 1] was vertrokken, kwamen [medeverdachte 2] en [naam 3] naar de woning van [verdachte] en vertelde [verdachte] aan hen dat hij een tip had gehad en dat hij ook een camper had waar ze konden schuilen. Die nacht gingen zij met elkaar op pad.

Verklaring van [medeverdachte 1]

is bij de politie meerdere keren als verdachte gehoord. Hij heeft aanvankelijk ontkend dat hij wetenschap had van de woningoverval en heeft zich in de volgende verhoren op zijn zwijgrecht beroepen. Pas vanaf zijn vijfde verhoor, meer dan twee jaar na de overval, is hij gaan verklaren over zijn betrokkenheid daarbij. In die verhoren heeft hij ook belastend verklaard over de verdachte en de medeverdachten. Ook heeft hij, zowel in hoedanigheid als getuige als in hoedanigheid van verdachte, verklaringen afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris.

Samengevat komen zijn verklaringen op het volgende neer.
Op 7 augustus 2020 rond 21:00 uur is hij via Facebook Messenger benaderd door [medeverdachte 3] met de vraag om te komen chillen met een meisje. [medeverdachte 1] heeft toen [medeverdachte 3] opgehaald bij [verdachte] thuis en samen hebben zij het meisje, [getuige 1] , opgehaald in Hoorn. [medeverdachte 1] heeft ’s avonds met [getuige 1] bij [verdachte] in de tuin gezeten. Daar waren een hoop mensen, een stuk of tien. Sommigen waren buiten de poort, anderen in het huis en anderen in de tuin. Er hing niet echt een leuke sfeer en daarom heeft hij [getuige 1] naar huis gebracht. [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat hij daarna is doorgereden naar zijn chalet op camping [camping] in Berkhout. Hij had met [medeverdachte 3] afgesproken dat hij daar ook heen zou komen . [medeverdachte 3] had met anderen het plan gemaakt om een inbraak te plegen en heeft [medeverdachte 1] gevraagd of ze daarna weer terug mochten komen naar het chalet. Toen [medeverdachte 1] bij de camping aankwam, was [medeverdachte 3] daar al. Zij hebben een tijdje in het chalet van [medeverdachte 1] gezeten en gesproken over hetgeen zij van plan waren. Volgens [medeverdachte 1] waren ook [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] , [naam 3] en [verdachte] daarbij. Op de parkeerplaats van de camping is [medeverdachte 1] in de kofferbak van de auto van [medeverdachte 3] gestapt en meegereden naar De Goorn. [medeverdachte 3] heeft zijn auto in een inham voorbij de woning geparkeerd, waarna [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] , [naam 3] en [verdachte] zijn uitgestapt. [medeverdachte 1] is ook uitgestapt en heeft aan één van deze mannen een breekijzer aangegeven. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] , [naam 3] en [verdachte] zijn over het weiland naar de woning gelopen. [medeverdachte 3] heeft de auto doorgereden naar het toegangshek en [medeverdachte 1] heeft daar met [medeverdachte 3] staan wachten op de anderen. Ze zijn uiteindelijk samen weer naar het chalet van [medeverdachte 1] gereden. [medeverdachte 1] heeft toen gehoord dat [verdachte] had geschoten. De anderen waren daar boos over. [medeverdachte 1] heeft het een dag later aan [getuige 1] verteld.

Betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 1]

De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van [medeverdachte 1] moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat hij op diverse punten wisselend, inconsistent en/of in strijd met de waarheid heeft verklaard. Dit maakt de verklaringen van [medeverdachte 1] ongeloofwaardig en onbetrouwbaar, aldus de verdediging.

De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt. De rechtbank heeft oog voor het feit dat [medeverdachte 1] op verschillende punten wisselend en inconsistent heeft verklaard en dat hij zijn verklaring heeft aangepast na confrontatie met nieuwe onderzoeksbevindingen van de politie. De rechtbank noemt in dat verband – zonder daarbij uitputtend te willen zijn – de volgende punten:
- de reden waarom hij die avond (toch) in de auto is gestapt en is meegegaan met de medeverdachten;
- zijn wetenschap omtrent het feit dat het de woning van (goede) bekenden van zijn ex-vriendin betrof;
- de oorzaak van het aantreffen van zijn DNA-materiaal op een in de loods in Hoogwoud aangetroffen breekijzer;
- de locatie waar hij tijdens de overval heeft gestaan en/of gelopen;
- de wijze waarop zijn DNA-materiaal op de koeienriem terecht is gekomen.

Verder heeft [medeverdachte 1] gezegd dat hij niet heeft gezien dat zijn mededaders bivakmutsen droegen, terwijl de aangevers verklaarden dat de vijf daders die zij hebben gezien allemaal een bivakmuts droegen.

De verklaring van [medeverdachte 1] dat hij na de overval afstand heeft genomen van de dadergroep en is gaan lopen totdat zij weg waren, past niet bij de registraties van de stappenteller op zijn telefoon. Door de stappenteller zijn namelijk geen stappen geregistreerd van 02:41 uur tot 04:07 uur. De verdachten moeten echter al rond half vier zijn terug gekomen bij het chalet. Dat volgt uit de camerabeelden van de vluchtauto, de reistijd van de plaats van het delict tot camping [camping] en uit de omstandigheid dat de telefoon van [medeverdachte 3] om 03:38 uur een zendmast aanstraalde die dekking geeft aan het chalet van [medeverdachte 1] .

De rechtbank stelt vast dat de onderwerpen waarover [medeverdachte 1] inconsistent of ongeloofwaardig heeft verklaard uitsluitend betrekking hebben op zijn eigen betrokkenheid bij het feit die hij kennelijk – gelet op de andere onderzoeksbevindingen in het dossier – heeft geprobeerd te minimaliseren. Dit betekent volgens de rechtbank echter niet dat zijn verklaring in het geheel niet betrouwbaar zou zijn. Wel betekent dit dat de verklaringen van [medeverdachte 1] die zien op de betrokkenheid van de medeverdachten met de nodige voorzichtigheid moeten worden gewaardeerd.

De rechtbank stelt in dat verband vast dat [medeverdachte 1] telkens gelijkluidend heeft verklaard ten aanzien van de strafrechtelijke betrokkenheid van zijn mededaders bij de woningoverval. [medeverdachte 1] heeft gedetailleerd, concreet en consistent verklaard over wie betrokken waren bij de overval, wat de onderlinge rolverdeling was, waar zij zich voorafgaand aan de overval hebben verzameld, waar zij na de overval naartoe zijn gegaan en wie er tijdens de overval zou hebben geschoten. De verklaring van [medeverdachte 1] vindt in zoverre ook op belangrijke onderdelen en in relevante mate steun in ander (objectief) bewijsmateriaal, dat de rechtbank hierna uiteen zal zetten.

Ondersteuning voor de verklaring van [medeverdachte 1]

Uit Snapchatgegevens van de telefoon van [medeverdachte 1] blijkt dat hij op 7 augustus 2020 om 21:10 uur een bericht heeft verzonden vanaf een locatie in de nabije omgeving van de woning van [verdachte] aan de [adres 8] in Noord-Scharwoude. Dat bevestigt dat hij in de uren voor de overval bij de woning van [verdachte] was. Verder wordt dit deel van de verklaring van [medeverdachte 1] in belangrijke mate ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [medeverdachte 6] . Dat ook [medeverdachte 3] daar aanwezig was wordt bevestigd door diens telefoongegevens. Van 21:16 uur tot 21:27 uur maakte die telefoon verbinding met een zendmast die dekking geeft aan de woning van [verdachte] . De telefoon van [medeverdachte 3] maakte daarna een reisbeweging in de richting van Heerhugowaard, waarna de telefoon om 23:34 uur weer onder de dekking van een zendmast in Noord-Scharwoude valt. Dit past bij de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij samen met [medeverdachte 3] , [getuige 1] in Hoorn heeft opgehaald, waarna zij weer zijn teruggegaan naar de woning van [verdachte] .

De telefoongegevens van [medeverdachte 3] bevestigen ook de verklaring van [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 3] aanwezig is geweest bij de woningoverval, dat zij vanaf het chalet van [medeverdachte 1] zijn vertrokken en daar na de overval ook weer zijn teruggekeerd. De telefoon van [medeverdachte 3] straalt immers vanaf 02:27 uur de zendmast aan die dekking geeft aan het chalet van [medeverdachte 1] . Om 03:13 uur, dus gedurende de periode dat de overval in De Goorn werd gepleegd, maakt de telefoon van [medeverdachte 3] verbinding met de zendmast aan de Wieder 23 in De Goorn. Deze mast geeft dekking aan de plaats van het delict. Om 03:38 uur, dus zo’n 18 minuten na afloop van de overval, straalt de telefoon van [medeverdachte 3] weer aan bij de zendmast die dekking geeft aan het chalet van [medeverdachte 1] .

De verklaring van [medeverdachte 1] dat [verdachte] zou hebben geschoten wordt ondersteund door forensisch bewijs. De linker onder- en bovenarm en de linkerzijde van het gelaat en oor van aangever [slachtoffer 2] zijn bemonsterd. Uit het rapport schotrestenonderzoek van 26 april 2022 volgt dat de deskundige het zeer veel waarschijnlijker acht dat op die bemonsteringen schotresten aanwezig zijn, dan dat op die bemonsteringen geen schotresten aanwezig zijn. De rechtbank gaat er daarom van uit dat op het lichaam van [slachtoffer 2] schotresten aanwezig waren.

Na het overlijden van [naam 1] is bij zijn lichaam een vuurwapen aangetroffen. Dit betrof een zilverkleurige revolver, type .357 Magnum van fabrikant Smith & Wesson. In het vergelijkend schotrestenonderzoek van 26 april 2022 is de aangetroffen verzameling deeltjes in het onderzoek Mainz, vergeleken met de verzamelingen deeltjes die zijn aangetroffen in het onderzoek Ararat (de woningoverval met dodelijke afloop in Berkhout) en het onderzoek Waltrop (het onderzoek naar het overlijden van [naam 1] ).

De deskundige rapporteerde dat de bevindingen van het vergelijkend schotrestenonderzoek veel waarschijnlijker zijn als hypothese V1 (de verzameling deeltjes hebben dezelfde bron van herkomst) waar is, dan als hypothese V2 (de verzameling deeltjes hebben een andere bron van herkomst) waar is. Bron van herkomst is hierbij gedefinieerd als schoten met dezelfde vuurwapen-munitie combinatie.

De rechtbank heeft de opsteller van het rapport, dr. ir. A. Knijnenberg, ter terechtzitting als deskundige gehoord. De rechtbank begrijpt de inhoud van het rapport, in samenhang met de door de deskundige ter terechtzitting gegeven toelichting, als volgt. Onder hypothese V1 (dezelfde bron van herkomst) kan zowel worden begrepen dat is geschoten met hetzelfde wapen met dezelfde munitie, als met eenzelfde soort (merk en type) wapen met dezelfde soort munitie. De aangetroffen verzamelingen deeltjes in de onderzoeken Mainz, Ararat en Waltrop zijn zeldzaam te noemen. Hierover is in het rapport opgemerkt dat alle drie de verzamelingen deeltjes voornamelijk worden gekenmerkt door deeltjes met elementsamenstellingen PbSbSn (lood, antimoon, tin), waarbij de elementen Sb en Sn in deze deeltjes veelal op spoorniveau aanwezig zijn. Daarnaast zijn in alle drie de verzamelingen deeltjes aanwezig gelijkend op BaAl (barium, aluminium) met (een spoor van) de elementen Pb en Sb. Deze deeltjes worden volgens de deskundige zelden in zaakonderzoek aangetroffen in combinatie met deeltjes als extra element Sn. Deze deeltjes kunnen afkomstig zijn van het zogeheten memory-effect, wat een aanwijzing kan zijn dat de verzamelingen deeltjes dezelfde bron van herkomst hebben. Weliswaar heeft de deskundige ter zitting toegelicht dat niet met 100% zekerheid kan worden vastgesteld dat het zogenaamde memory-effect hier speelt, maar het lijkt er wel sterk op, omdat de aangetroffen verzamelingen deeltjes anders alleen kunnen worden aangetroffen in de situatie dat in alle gevallen is geschoten met eenzelfde (soort) wapen, waarmee dezelfde (soorten) munitie is geschoten en waarbij de munitie dan ook in dezelfde volgorde moet zijn verschoten.

Dat de deskundige vervolgens op basis van zijn beschouwing, beschikbare literatuur en de ervaring op het NFI in eerdere onderzoeken tot de bewijskracht “veel waarschijnlijker” komt, wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat in de onderzoeken Mainz, Ararat en Waltrop is geschoten met hetzelfde vuurwapen.


De theoretische mogelijkheid dat is geschoten met eenzelfde soort wapen acht de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk, omdat dan dezelfde (verschillende) soorten munitie in dezelfde volgorde moeten zijn verschoten. De rechtbank neemt hierbij ook het volgende in ogenschouw.


Uit de bewijsmiddelen blijkt dat in zes bemonsteringen op het wapen dat bij [naam 1] is aangetroffen, DNA-materiaal is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [verdachte] . De bewijskracht van de overeenkomsten met het profiel van [verdachte] ligt telkens tussen circa 1,3 miljoen tot meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker dat DNA van [verdachte] in de bemonsteringen aanwezig is, dan de kans dat het DNA betreft van een willekeurige, niet aan hem verwante persoon.
Dit vormt in beginsel een sterke aanwijzing dat [verdachte] het vuurwapen heeft vastgehouden. [verdachte] heeft ter terechtzitting de mogelijkheid geopperd dat zijn DNA-materiaal op het vuurwapen is gekomen doordat hij wel eens een tasje aan [naam 1] heeft uitgeleend. De rechtbank is van oordeel dat de enkele suggestie van secundaire overdracht – bij gebrek aan enige concretisering en onderbouwing en mede in het licht bezien van de overige bewijsmiddelen – onvoldoende is om de sterke aanwijzing te ontzenuwen. Hierbij acht de rechtbank ook de exacte locatie van het DNA-materiaal van [verdachte] op het wapen van belang, namelijk op de binnenkant van de trommelashouder van het wapen.

Op dit wapen is ook DNA-materiaal aangetroffen (in bemonstering #27) dat van [medeverdachte 6] afkomstig kan zijn. Uit deze bemonstering is een DNA-mengprofiel van minimaal twee donoren verkregen. Het DNA-profiel van [medeverdachte 6] komt overeen met dit DNA-mengprofiel. Het DNA-profiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – [medeverdachte 6] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is. [medeverdachte 6] heeft in zijn getuigenverhoor bij de rechtercommissaris hierover verklaard dat het wapen van [verdachte] is en dat hij in de woning van [verdachte] een foto van dit wapen heeft gemaakt, wat deze DNA-match zou kunnen verklaren. [medeverdachte 6] heeft slechts kort bij [verdachte] verbleven in de periode rondom de woningoverval in De Goorn in augustus 2020, zodat zijn DNA toen op dat wapen terecht moet zijn gekomen.

De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat bij de woningoverval in De Goorn is geschoten met hetzelfde wapen als in de onderzoeken Ararat en Waltrop, dat er DNA-materiaal van [verdachte] op dit wapen is aangetroffen en dat [verdachte] in augustus 2020 over dit vuurwapen beschikte.


Conclusie betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 1]

De Snapchatgegevens van [medeverdachte 1] , de zendmastgegevens van de telefoon van [medeverdachte 3] , de verklaringen van de aangevers, [getuige 1] en [medeverdachte 6] en het forensisch bewijs bevestigen de verklaring van [medeverdachte 1] in die mate, dat de rechtbank zijn verklaring – voor zover deze voor het bewijs wordt gebruikt – betrouwbaar en geloofwaardig acht.

Conclusie ten aanzien van het bewijs
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen tot de conclusie dat de verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] betrokken zijn geweest bij de woningoverval in De Goorn.

Medeplegen
Voor de kwalificatie van medeplegen is vereist dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met een of meer anderen. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij medeplegen ligt het accent op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Een en ander brengt mee dat wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in en afzonderlijke bewijsmotivering – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.n

vgl. HR 9 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:3.

Uit de bewijsmiddelen en met name de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] leidt de rechtbank af dat de verdachte één van de vier daders is geweest die de woning van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] binnen is gegaan. De verdachte is de dader geweest die de schoten heeft gelost. De verdachte heeft dus een actieve rol gehad bij de woningoverval en hij kan om die reden als medepleger van de woningoverval worden aangemerkt.

De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld.

4.3.1.2 Vrijspraak van het medeplegen van afpersing

Uit het bewijs volgt dat van de aangevers geld, telefoons en sleutels zijn weggenomen. Niet gebleken is dat zij door (bedreiging met) geweld zijn gedwongen om geld of goederen af te geven aan de daders. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van (het medeplegen van) afpersing.

4.3.2 Zaaksdossier Oberhof

Zaaksdossier Oberhof gaat over een overval op een tankstation in Nieuwe Niedorp op 9 augustus 2020, dus één dag na de overval in De Goorn (onderzoek Mainz). Naast de verdachte zijn [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] als verdachten van deze overval aangemerkt. [medeverdachte 6] is al eerder door de rechtbank veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij deze overval. De getuige [getuige 2] , een ex-vriendin van [verdachte] , heeft een voor deze drie verdachten en [medeverdachte 6] belastende verklaring afgelegd. De verdediging van [verdachte] heeft bepleit dat haar verklaring niet voor het bewijs mag worden gebruikt. Daar zal de rechtbank eerst op beslissen. Vervolgens zal de rechtbank onder 4.3.2.2 bespreken welk bewijs er tegen de verdachte is en tot welke conclusie dat leidt.


4.3.2.1 Ten aanzien van het verzoek tot bewijsuitsluiting

De verdediging heeft primair betoogd dat de verklaringen van de getuige [getuige 2]n

Het verweer van de verdediging ziet ook op diverse andere getuigen, maar hun verklaringen zijn niet relevant voor het onderzoek Oberhof en worden daarom hier niet genoemd.

van het bewijs moeten worden uitgesloten, omdat tijdens het verhoor van deze getuige bij de rechtercommissaris het ondervragingsrecht van de verdediging dusdanig is ingeperkt dat sprake is van een inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijk proces ex artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat:
a) de rechter-commissaris niet de bevoegdheid had om het stellen van bepaalde vragen door de verdediging te beletten,
b) de rechter-commissaris de vragen van de verdediging niet had mogen beletten omdat deze vragen ertoe strekten informatie te verkrijgen die van belang was voor de waardering van de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van de verklaringen van de getuige.

In het geval dat de verklaringen van [getuige 2] wel door de rechtbank voor het bewijs worden gebruikt verzoekt de verdediging in de gelegenheid te worden gesteld de belette vragen alsnog aan de getuige te stellen.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.

De beslissing van de rechter-commissaris
In het proces-verbaal van 14 september 2023 heeft de rechter-commissaris haar beslissing tot het beletten van bepaalde vragen van de verdediging aan te verhoren getuigen als volgt gemotiveerd:
“Inleidende vragen over voorbereiding op het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris zal de rechter-commissaris toestaan. Inhoudelijke vragen over de verhoren van de getuige bij de politie die in het dossier zitten zal zij eveneens toestaan.

Vragen over sfeer van verhoor/contacten, duur, waar het plaatsvond, wie erbij aanwezig waren etc. zal de rechter-commissaris beletten. Ook de volgende vragen zal zij beletten: of een getuige zich vrij voelt om te verklaren, hoe vaak een getuige met de politie heeft gesproken (en vervolgvragen daarover: hoe die gesprekken verliepen, waar en hoe deze plaatsvonden, wie daarbij aanwezig waren etc.) en of er door politie of justitie afspraken met een getuige zijn gemaakt (over bijvoorbeeld beveiliging, de wijze van verhoren, tipgeld en/of anonimiteit), of vragen van die aard of strekking.

De rechter-commissaris overweegt dat het haar taak is om uiterste voorzichtigheid te betrachten in verband met de bedreigde getuige. Zij is van oordeel dat het laten stellen van de voornoemde vragen al gevolgen zou kunnen hebben voor de bedreigde getuige. Met de officieren van justitie is zij van oordeel dat een getuige door mimiek of snel antwoord geven namelijk al iets kan prijsgeven waardoor de bedreigde getuige in gevaar kan komen . Om die reden zal de rechter-commissaris op voorhand het stellen van voornoemde vragen beletten.

Zij verzoekt de raadslieden voorafgaand aan een getuigenverhoor, vragen aan haar te overleggen zodat zij deze op voorhand kan beoordelen. De rechter-commissaris zal per getuige in een proces-verbaal van bevindingen vastleggen welke vragen zij op voorhand heeft belet.”
In het proces-verbaal van 23 oktober 2023 heeft de rechter-commissaris melding gemaakt van haar beslissing tot het (op voorhand) beletten van bepaalde vragen van de verdediging aan specifiek de getuige [getuige 2] in verband met de bescherming van de bedreigde getuige.

ad a): Bevoegdheid tot het beletten van bepaalde vragen
Op grond van artikel 187b, eerste lid, Sv kan – voor zover hier van belang – de rechtercommissaris ambtshalve beletten dat aan enige vraag door de verdachte of diens raadsman gedaan, gevolg wordt gegeven.
Hoewel in artikel 187b, eerste lid, Sv staat dat de rechter-commissaris kan beletten dat ‘aan een vraag gevolg wordt gegeven’ volgt de rechtbank de verdediging niet in haar standpunt dat de rechter-commissaris niet de bevoegdheid had om ‘het stellen van bepaalde vragen’ (op voorhand) te beletten. De rechtbank is van oordeel dat de opvatting van de verdediging een te formalistische benadering oplevert van de wettelijke bevoegdheden van de rechtercommissaris, die geen recht doet aan de omstandigheden in de onderhavige zaak. Uit voornoemd proces-verbaal van 23 oktober 2023 blijkt dat de verdediging de vragen die zij aan de getuige [getuige 2] wenste te stellen voorafgaand aan het verhoor aan de rechtercommissaris heeft voorgelegd. De beoordeling van de vragen door de rechtercommissaris heeft hierdoor op voorhand kunnen plaatsvinden en niet pas nadat de verdediging de vragen feitelijk aan de getuige had gesteld. Een gang van zaken waarbij de rechter-commissaris telkens zou toestaan dat de verdediging de vraag aan de getuige stelt, maar vervolgens direct de getuige belet om op die vraag antwoord te geven, is naar het oordeel van de rechtbank een nutteloze exercitie die geen enkel redelijk doel dient. Daar komt bij dat een dergelijke gang van zaken het risico met zich brengt dat de getuige na het stellen van de vraag al antwoord geeft – zij het verbaal of non-verbaal – voordat de rechtercommissaris kans ziet dit te beletten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de rechter-commissaris niet slechts kon beletten dat door de getuige gevolg werd gegeven aan een (gestelde) vraag, maar ook de bevoegdheid had om op voorhand het stellen van bepaalde vragen door de verdediging te beletten.

Mogelijkheid van dubbeltelling
De rechtbank begrijpt de motivering van de rechter-commissaris zo dat bepaalde vragen zijn belet om te voorkomen dat de identiteit van de anonieme bedreigde getuige (hierna: getuige X) bekend zou (kunnen) worden. De beslissing komt dus voort uit het idee dat door het stellen van de vragen aan ‘gewone’ getuigen de kans bestaat dat informatie over de identiteit van getuige X wordt achterhaald. Dit kan het geval zijn in de situatie dat getuige X óók onder eigen naam een verklaring heeft afgelegd. De rechtbank zal daarom eerst onderzoeken of in de onderhavige zaak sprake zou kunnen zijn van een (inhoudelijke) dubbeltelling van verklaringen en overweegt daartoe als volgt.

In artikel 226c, eerste lid, Sv staat dat de rechter-commissaris zich voorafgaand aan het verhoor van een bedreigde getuige op de hoogte stelt van diens identiteit en in het procesverbaal vermeldt dit te hebben gedaan. De rechtbank stelt vast dat in de wet geen regels of voorschriften zijn opgenomen omtrent het vermijden van dubbeltelling. Uit de wetgeschiedenis (Kamerstukken II 1992/93, 22483, 6, p. 22) en de literatuur (Corstens, Borgers & Kooijmans, Het Nederlands strafprocesrecht 2021/X.9) komt wel naar voren dat de rechter-commissaris door middel van de controle ex artikel 226c Sv dient te voorkomen dat een getuige die reeds op eigen naam in het procesdossier voorkomt, nogmaals, maar nu anoniem, een verklaring aflegt. Hiermee wordt vermeden dat ten onrechte de indruk ontstaat dat het om twee verschillende getuigen gaat. Redelijke wetsuitleg brengt dan ook mee dat de rechter-commissaris in ieder geval in het proces-verbaal melding maakt te hebben getoetst dat van dubbeltelling geen sprake is.n

vgl. Gerechtshof Amsterdam 15 juni 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:BA7689.

De rechtbank kan op basis van de stukken in het onderhavige dossier niet met zekerheid vaststellen dat de rechter-commissaris voorafgaand aan het verhoor van de bedreigde getuige heeft getoetst dat van dubbeltelling geen sprake is. Dat een dergelijke controle is uitgevoerd (en wat het resultaat hiervan was), staat niet expliciet vermeld in de door de rechtercommissaris opgemaakte processen-verbaal. De rechter-commissaris heeft in haar proces-verbaal van 12 oktober 2022 (statusverhoor) volstaan met de mededeling dat zij zich op de hoogte heeft gesteld van de identiteit van de persoon. Ook uit andere stukken in het dossier volgt niet dat is gecontroleerd of van dubbeltelling sprake is.

In de jurisprudentie heeft de rechtbank uitspraken gelezen waarin het vraagstuk van dubbeltelling aan de orde is gekomen. In die gevallen kon dubbeltelling worden uitgesloten op grond van (nader toegevoegde) processtukken. In de onderhavige zaak beschikt de rechtbank echter niet over bijvoorbeeld een nadere toelichting van (het kabinet van) de rechter-commissaris met betrekking tot de (standaard)procedure in dergelijke getuigentrajectenn

vgl. Rechtbank Amsterdam 15 februari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:997.

noch over een aantekening van de rechter-commissaris in het proces-verbaal van het verhoor dat zich in het procesdossier geen verklaring op naam van de anonieme getuige bevindt.n

vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 2 april 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:943.

Verder is van belang dat in deze zaak alle betrokkenen – de zaaksrechter-commissaris, de zaaksofficieren van justitie, de verdediging en de officier van justitie van het Team Beschermde Getuigen – rekening houden met de mogelijkheid dat er sprake zou kunnen zijn van een (inhoudelijke) dubbeltelling van verklaringen.

Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat in de onderhavige zaak niet kan worden uitgesloten dat sprake is van dubbeltelling. Dit betekent dat de rechter-commissaris er terecht rekening mee heeft gehouden dat door het stellen van bepaalde vragen aan ‘gewone’ getuigen’, informatie kon worden achterhaald over de identiteit van getuige X. De rechter-commissaris heeft tijdens de getuigenverhoren dus terecht voorzichtigheid betracht.
Bewijsrechtelijke toelaatbaarheid van de verklaring van getuige X
De rechtbank is van oordeel dat het niet kunnen uitsluiten van dubbeltelling gevolgen heeft voor de bewijsrechtelijke toelaatbaarheid van de verklaring van getuige X. In geval van dubbeltelling kunnen de strafvorderlijke bewijsminimaregels worden omzeild en wordt de toetsing van de betrouwbaarheid gefrustreerd, omdat discrepanties tussen beide verklaringen niet ter discussie kunnen komen . Dit zijn bezwaren die voor de rechtbank zwaar wegen, gezien de handicaps waarmee de verdediging bij dergelijke verklaringen te maken heeft en de bijzondere motiveringsplicht die de wet (artikel 360 Sv) voorschrijft bij het gebruik daarvan als bewijsmiddel. De rechtbank zal om die reden de verklaring van getuige X niet voor het bewijs gebruiken.

ad b): Gegronde reden voor het beletten van bepaalde vragen

De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de bescherming van getuige X een gegronde reden is voor het beletten van de vragen aan ‘gewone’ getuigen. Artikel 187b Sv stelt geen eisen aan de vragen die de rechter-commissaris mag beletten. Met artikel 187b, eerste lid, Sv is voor de rechter-commissaris een gelijke voorziening getroffen als voor de zittingsrechter geldt op grond van artikel 293, eerste lid, Sv. Laatstgenoemd artikel heeft tot doel te voorkomen dat een getuige moet antwoorden op vragen die overbodig zijn, hem nadeel kunnen berokkenen of waardoor diens goede naam wordt aangetast en is van belang bij getuigen wier (beperkte) anonimiteit dient te worden gewaarborgd. De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande niet alleen van toepassing is op de getuige die op dat moment wordt verhoord, maar ook op andere getuigen die in de strafzaak een rol spelen.
Ook uit de jurisprudentie van de Hoge Raad leidt de rechtbank af dat het voorkomen van de onthulling van de identiteit van een anonieme getuige en de daarmee samenhangende veiligheidsrisico’s voor die getuige redenen kunnen zijn om bepaalde vragen aan (andere) getuigen te beletten.n

vgl. HR 2 maart 1982, NJ 1982/460 en HR 5 oktober 1982, NJ 1983/297.

De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de rechter-commissaris de vragen van de verdediging aan ‘gewone’ getuigen heeft mogen beletten met het oog op de bescherming van getuige X. Nu de rechter-commissaris de vragen heeft belet ter waarborging van de anonimiteit van de bedreigde getuige, bestond er geen ruimte voor een verdere (inhoudelijke) beoordeling van de vraag, in die zin of deze vraag van belang kon zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing.


Gebruik van de verklaringen voor het bewijs
De rechtbank volgt de verdediging niet in haar standpunt dat door het beletten van de vragen het ondervragingsrecht dusdanig is ingeperkt dat sprake is van een (ontoelaatbare) inbreuk op het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM. De rechtbank is van oordeel dat het beletten van de vragen door de rechter-commissaris niet tot gevolg heeft dat de verdediging geen voldoende behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging van de getuige heeft gehad. Van een significante inperking van het ondervragingsrecht is in dit geval geen sprake. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen enerzijds de aard van de vragen die door de rechtercommissaris zijn belet en anderzijds de mogelijkheden die de verdediging wél heeft gehad om de getuige te bevragen op de belastende onderdelen uit diens verklaring en de mate waarin de getuige de vragen heeft beantwoord. Dat er tijdens de ondervraging van de getuige bepaalde vragen zijn belet, heeft daarom niet tot gevolg dat de verklaringen van de getuige niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.

De rechtbank acht de verklaringen van de getuige [getuige 2] wel bruikbaar voor het bewijs.

Het verweer van de verdediging tot bewijsuitsluiting wegens onbetrouwbaarheid van de verklaringen zal bij de inhoudelijke bespreking van de verklaring van de getuige worden beoordeeld.

Voorwaardelijk verzoek
Nu de rechtbank de verklaringen van de getuige [getuige 2] wel bruikbaar acht voor het bewijs, is de aan het subsidiaire verzoek verbonden voorwaarde voldaan. De rechtbank wijst – onder verwijzing naar bovenstaande overwegingen die kort samengevat inhouden dat de rechtercommissaris mocht beletten dat bepaalde vragen aan [getuige 2] werden gesteld – het verzoek af.

4.3.2.2 Bewijsoverweging

Door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden

Op grond van de inhoud van het dossier en de bewijsmiddelen in de bijlage neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.

Op 9 augustus 2020 omstreeks 15:45 uur heeft er een gewapende overval plaatsgevonden op een tankstation in Nieuwe Niedorp. De overvallers hebben daarbij de medewerker van het tankstation bedreigd met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) en er zijn geld en sigaretten weggenomen.

De overval op het tankstation is gepleegd door vier mannen. De vier mannen kwamen vanuit de richting van de rotonde aanrijden in een personenauto van het merk Opel voorzien van het kenteken [kenteken 1] . Deze auto is op 4 augustus 2020 gestolen in Obdam en is ook gebruikt bij de woningoverval in De Goorn, die een dag voor de overval op het tankstation heeft plaatsgevonden. De auto reed met opvallend hoge snelheid in de richting van de ingang van de winkel. Voordat de auto volledig tot stilstand was gebracht, werd de deur aan de passagierszijde geopend. Drie mannen stapten één voor één uit de auto en gingen achter elkaar aan de winkel van het tankstation binnen. Zij droegen allen gezichtsbedekking. Eén man bleef in de auto achter het stuur zitten. Hij droeg ook gezichtsbedekking en had een lichte huidskleur. De drie mannen renden direct naar de medewerker die achter de balie stond. De mannen zeiden op harde toon tegen de medewerker dat hij de kassa moest openmaken. Nadat de medewerker de kassa had geopend, pakte de eerste man (hierna: overvaller 1) geld uit de lade. De tweede man (hierna: overvaller 2) voegde zich bij overvaller 1 achter de balie en richtte een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op de medewerker. Overvaller 2 droeg een trainingsbroek. Tegen de medewerker werd op harde toon gezegd dat hij op de grond moest gaan liggen. De medewerker hield zijn handen omhoog en bewoog zich naar de grond. Ook overvaller 2 haalde geld uit de kassa. De derde man (hierna: overvaller 3) vroeg de medewerker naar de kluis. Overvaller 3 droeg een vest of jas met op de achterkant een afbeelding van een doodshoofd met daaronder in witte letters geschreven “Philipp Plein”. Overvallers 1 en 2 liepen door naar het magazijn. In het magazijn stond overvaller 1 bij de Marlboro sigaretten met een volle plastic tas in zijn hand, waaruit een slof sigaretten stak. Overvaller 2 richtte weer het (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op de medewerker die op de grond moest gaan liggen. Overvaller 1 sloeg bij vertrek met een slof sigaretten op het hoofd van de medewerker. Overvaller 2 droeg een (met geld gevulde) geldcassette. De overvallers verlieten de winkel en stapten in de auto die klaar stond, waarna de chauffeur met hoge snelheid wegreed.

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte één van de vier overvallers is geweest.


Verklaring van [medeverdachte 6]
[medeverdachte 6] heeft bekend dat hij één van de vier overvallers op het tankstation is geweest. [medeverdachte 6] heeft uitgebreid en gedetailleerd verklaard over de wijze waarop het tankstation is overvallen en met wie hij de overval heeft gepleegd.

De rechtbank vat de verklaringen van [medeverdachte 6] zo samen dat hij de overval op het tankstation heeft gepleegd met [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] . [medeverdachte 3] was de bestuurder van de auto. [medeverdachte 6] ging met [verdachte] en [medeverdachte 4] de winkel van het tankstation binnen. [medeverdachte 6] heeft zichzelf op de camerabeelden aangewezen als de man met de trui van het merk Philipp Plein met op de achterkant een afbeelding van een doodshoofd (overvaller 3). [medeverdachte 4] droeg de trainingsbroek (overvaller 2). [verdachte] was overvaller 1, aldus [medeverdachte 6] . Na de overval hebben de verdachten bij eetgelegenheid [bedrijf] in Opmeer de kassalades opengemaakt en de buit onder hen verdeeld. Vervolgens zijn zij allen teruggekeerd in de woning van [verdachte] , waar de pakjes sigaretten zijn “uitgehaald”.

De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 6] bij de politie aanvankelijk niet heeft verklaard over de identiteit van de vierde man met wie hij de overval heeft gepleegd. Op 9 oktober 2023 heeft [medeverdachte 6] bij de rechter-commissaris alsnog een verklaring afgelegd over de identiteit van deze man. [medeverdachte 6] was ten tijde van dit verhoor reeds onherroepelijk veroordeeld voor de overval op het tankstation, waardoor hij zich niet (langer) op het verschoningsrecht kon beroepen. [medeverdachte 6] heeft – als beëdigd getuige – verklaard dat de vierde man klein was en dat hij hem zonder bivakmuts heeft gezien in de woning van [verdachte] . Na het tonen van een foto van [medeverdachte 4] heeft [medeverdachte 6] stellig verklaard dat hij ( [medeverdachte 4] ) degene was die samen met hen in de auto zat. De rechtbank begrijpt de verklaring van [medeverdachte 6] dus zo dat [medeverdachte 4] de vierde man was met wie hij de overval heeft gepleegd. Op de vraag waarom hij eerder alleen [verdachte] en [medeverdachte 3] noemde en pas bij de rechter-commissaris over de betrokkenheid van [medeverdachte 4] heeft verklaard, heeft [medeverdachte 6] geantwoord: “ik ben bang voor die mensen” en “op dit moment bescherm ik liever mezelf dan hem”. De rechtbank ziet in de enkele omstandigheid dat [medeverdachte 6] pas later de naam van [medeverdachte 4] heeft genoemd geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van die verklaring. Ook anderszins ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte 6] . De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 6] dan ook geloofwaardig en betrouwbaar.


Verklaring van de getuige [getuige 2]
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van de getuige [getuige 2] moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat zij op belangrijke onderdelen inconsistent heeft verklaard.

De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt.

De rechtbank vat de verklaringen die [getuige 2] aflegde bij de politie over deze overval als volgt samen. [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] hebben het tankstation overvallen. [medeverdachte 3] was de bestuurder van de auto. [getuige 2] heeft de andere verdachten herkend op de camerabeelden van de overval. [getuige 2] heeft [verdachte] herkend als de man die als eerste bij de kassa stond (overvaller 1), [medeverdachte 4] als de man met het vuurwapen (overvaller 2) en [medeverdachte 6] als de man met de trui met een afbeelding van een doodshoofd op de rug (overvaller 3). Toen [getuige 2] die avond – de dag van haar moeders verjaardag – thuiskwam in de woning van [verdachte] , waren de vier verdachten daar ook. [getuige 2] zat erbij toen zij de berichtgeving over de overval bekeken en (met elkaar) bespraken dat zij zichzelf daarop herkenden.

De rechtbank acht de verklaring van [getuige 2] – voor zover deze voor het bewijs wordt gebruikt – betrouwbaar, omdat deze voldoende gedetailleerd en concreet is en op essentiële onderdelen steun vindt in de (betrouwbaar geachte) verklaring van [medeverdachte 6] . De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 6] en [getuige 2] gelijkluidend hebben verklaard over de identiteit en de rol van de betrokken personen bij de overval en elkaar om die reden in relevante mate (over en weer) ondersteunen. Ook over andere wezenlijke onderdelen hebben zij eenduidig verklaard. Zo hebben zij beiden verklaard dat [medeverdachte 6] tijdens de overval een trui droeg die van [verdachte] was, dat na de overval alle verdachten (uiteindelijk) zijn teruggekeerd in de woning van [verdachte] en dat daar toen allemaal pakjes sigaretten lagen. De verklaring van [getuige 2] vindt tevens steun in objectief bewijsmateriaal, namelijk in de historische verkeersgegevens van telefoonnummers in gebruik bij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Daaruit blijkt dat hun mobiele telefoons die avond een zendmast hebben aangestraald die dekking geeft aan de woning van [verdachte] .

De rechtbank heeft oog voor het feit dat [getuige 2] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat [verdachte] degene was die het vuurwapen vasthield. De rechtbank acht deze inconsistentie in haar verklaring echter niet onverklaarbaar, nu [getuige 2] tijdens de verhoren bij de politie telkens haar herkenningen heeft uitgesproken na het bekijken van de bewegende beelden van de overval (eerste verhoor) dan wel de stills van die beelden (tweede verhoor). Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris – ongeveer één jaar na de verhoren bij de politie – heeft [getuige 2] enkel vanuit haar herinnering geantwoord, zonder dat haar daarbij film- en/of fotomateriaal is voorgehouden. [getuige 2] heeft wel nogmaals bevestigd dát [verdachte] en [medeverdachte 4] beiden betrokken waren bij de overval op tankstation. Voornoemde omstandigheid doet naar het oordeel van de rechtbank daarom op zichzelf geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de verklaringen die zij aflegde bij de politie.


De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, de verklaring die [getuige 2] aflegde bij de politie voor het bewijs gebruiken.


Conclusie ten aanzien van het bewijs
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen tot de conclusie dat de verdachte één van de vier overvallers is geweest van de overval op het tankstation. Hij is overvaller 1, de overvaller die als eerste bij de kassa stond.

Medeplegen
Uit de verklaring van [medeverdachte 6] volgt dat hij in de woning van [verdachte] al instructies kreeg ten aanzien van de uitvoering van de overval (“we gaan die tankstation” en “jij gaat achter de kassa sigaretten pakken”). De verdachten droegen (al) een bivakmuts op het moment dat zij in de auto zaten en naar het tankstation reden. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachten voorafgaand aan de autorit overleg met elkaar hebben gehad en afspraken hebben gemaakt over het plegen van een overval. De rechtbank stelt dan ook vast dat sprake was van een vooraf voor alle verdachten duidelijk plan om het tankstation te overvallen en van een gezamenlijke uitvoering van dat plan. De verdachte was na de overval aanwezig bij het openbreken van de kassalades in eetgelegenheid [bedrijf] en hij heeft gedeeld in de buit. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten.

De rechtbank acht dus het medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld wettig en overtuigend bewezen.

4.3.2.3 Vrijspraak van medeplegen van afpersing

Uit het bewijs volgt dat geld en sigaretten zijn weggenomen. Niet gebleken is dat de medewerker van het tankstation door (bedreiging met) geweld is gedwongen om geld of goederen af te geven aan de daders. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van (het medeplegen van) afpersing.

4.3.3 Zaaksdossier Millet

Zaaksdossier Millet gaat over een woningoverval in Dreumel op 30 december 2020. Naast de verdachte zijn [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] als verdachten van deze overval aangemerkt.

4.3.3.1 Bewijsoverweging

Door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden

Op grond van de inhoud van het dossier en de bewijsmiddelen in de bijlage neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.

Verklaringen van de aangevers [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7]
Op 30 december 2020 heeft ‘s nachts een gewapende overval plaatsgevonden in een woning aan de [adres 4] in Dreumel (Gelderland). De bewoners lagen te slapen toen vier mannen hun slaapkamer betraden. De mannen droegen allen gezichtsmaskers en handschoenen. Twee mannen hadden een vuurwapen vast en richtten deze op de aangevers. Eén man dreigde met een hamer te slaan en een ander was in het bezit van een luchtbuks, die aangever [slachtoffer 6] herkende als de zijne. De mannen riepen telkens om geld. De mannen bonden de handen en de voeten van de aangevers vast met tiewraps. Aangever [slachtoffer 6] kreeg meermaals een vuurwapen tegen het hoofd gezet. Aangeefster [slachtoffer 7] werd aan haar haren van het bed getrokken en kreeg twee klappen in haar gezicht. De gehele woning werd overhoop gehaald en er is een ravage achtergelaten. Uiteindelijk werd – onder meer – een geldbedrag, een portemonnee, sieraden en een Audi A8 voorzien van het kenteken [kenteken 2] weggenomen.


De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte (als medepleger) betrokken is geweest bij deze overval.

DNA-match [verdachte] op tiewrap
Tijdens het forensisch onderzoek zijn op het bed meerdere aan elkaar verbonden tiewraps aangetroffen. De tiewraps zijn bemonsterd op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA. Uit de bemonstering van een van deze tiewraps (het deel tussen het uiteinde en het slotje) is een DNA-mengprofiel van minimaal drie donoren verkregen, waaruit een DNA-hoofdprofiel kon worden afgeleid. Het DNA-profiel van aangever [slachtoffer 6] komt overeen met dit hoofdprofiel. Daarnaast kon een DNA-nevenprofiel worden afgeleid. Het DNA van [verdachte] komt overeen met dit profiel. Het DNA-profiel uit de bemonstering is 13 miljoen keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – [verdachte] donor is dan wanneer dit niet zo is. De rechtbank concludeert hieruit – met inachtneming van het onderstaande en de rest van het dossier – dat [verdachte] donor is van het celmateriaal op het deel van de tiewrap tussen het uiteinde en het slotje.

De verdediging heeft ter terechtzitting betoogd dat het celmateriaal op de tiewrap geen daderspoor betreft. De verdediging heeft aangevoerd dat een tiewrap een makkelijk verplaatsbaar object is en dat sprake kan zijn van secundaire overdracht.

De rechtbank is van oordeel dat het celmateriaal op de tiewrap niet met zekerheid als een zogenoemd daderspoor kan worden aangemerkt, in die zin dat de donor van dat celmateriaal de tiewrap tijdens de overval heeft gebruikt om de handen van aangever [slachtoffer 6] vast te binden. De rechtbank acht hierbij van belang dat alle overvallers tijdens de overval handschoenen droegen. Dit betekent echter niet dat de aanwezigheid van het celmateriaal op de tiewrap niet redengevend is voor het bewijs van de betrokkenheid van de verdachte. Feit blijft immers dat celmateriaal van de verdachte is aangetroffen op een voorwerp dat is achtergebleven op de plaats van het delict. De rechtbank is van oordeel dat dit feit in beginsel een sterke aanwijzing oplevert dat de verdachte (fysiek) op de plaats van het delict aanwezig is geweest. De verdediging heeft slechts – in zeer algemene bewoordingen – de theoretische mogelijkheid van secundaire overdracht opgeworpen. De verdachte heeft ter terechtzitting niet meer verklaard dan dat zijn celmateriaal mogelijk via omgang met andere personen op de tiewrap terecht is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat de enkele suggestie van secundaire overdracht – bij gebrek aan enige concretisering en onderbouwing en mede in het licht bezien van de overige bewijsmiddelen – onvoldoende is om de sterke aanwijzing voor betrokkenheid van de verdachte te ontzenuwen. Ook anderszins is een alternatief scenario niet aannemelijk geworden.

Route weggenomen Audi A8 met kenteken [kenteken 2]
Op camerabeelden gemaakt op het terrein van de aangevers is te zien dat op 30 december 2020 omstreeks 02:36 uur de koplampen aangaan van een personenauto van het merk Audi die op het terrein staat geparkeerd en dat het portier aan de bestuurderszijde open staat. Vervolgens lopen drie personen in de richting van het voertuig. Eén van hen draagt twee boodschappentassen. De drie personen nemen plaats in het voertuig, waarna deze omstreeks 02:37 uur wegrijdt. De rechtbank begrijpt dat dit de Audi A8 van de aangevers voorzien van het kenteken [kenteken 2] betreft.

Het kenteken [kenteken 2] is later die nacht twee keer vastgelegd door een ANPR-camera.n

Afkorting voor Automatic Number Plate Recognition (automatische kentekenplaatherkenning).

Hieruit blijkt dat de Audi A8 zich om 03:26 uur bevond op de A27 ter hoogte van Nieuwegein en vervolgens om 03:47 uur op de kruising van de N702 met de Polderdreef in Almere-Buiten.

Uit de ANPR-gegevens blijkt dat die nacht om 03:47 uur – tegelijkertijd met de Audi A8 van de aangevers – het kenteken [kenteken 3] is vastgelegd door de ANPR-camera op de kruising van de N702 met de Polderdreef in Almere-Buiten. Op de ANPR-foto is te zien dat het kenteken op de achterzijde van een personenauto is bevestigd, terwijl dat kenteken hoort bij een camper. De politie heeft de auto op de ANPR-foto herkend als een Audi A8 of S8. Het kenteken [kenteken 3] blijkt eerder die nacht om 03:18 uur door een ANPR-camera te zijn vastgelegd op de A15 ter hoogte van Deil Oost (Gelderland). Uit raadpleging van Google Maps volgt dat dit punt ligt op een van de rijroutes vanaf Dreumel in de richting van de A2.

De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat (in ieder geval) drie van de overvallers in de Audi A8 van de aangevers zijn weggereden van de plaats van het delict. Naast de weggenomen Audi A8 is er nog een tweede auto – een Audi A8 of S8 met valse kentekenplaten met het kenteken [kenteken 3] – betrokken geweest bij de woningoverval in Dreumel. De voertuigen zijn – uiteindelijk – samengekomen in Almere-Buiten.


Link tussen de overval en [medeverdachte 3]
Uit het dossier blijkt dat de aangevers (goede) bekenden zijn van de vader van [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] is in het verleden meermaals bij de woning van de aangevers in Dreumel geweest.


Uit de politiesystemen blijkt dat [medeverdachte 3] vanaf 12 december 2020 een Audi A8, voorzien van het kenteken [kenteken 4] , op zijn naam heeft staan. Op 23 december 2020 werd [medeverdachte 3] als bestuurder van deze auto door de politie gecontroleerd.

Op 15 december 2020 heeft de politie onder een persoon genaamd [naam 4] – een bekende van [medeverdachte 3] – een Volkswagen Transporter inbeslaggenomen. In dit voertuig werden twee kentekenplaten met het kenteken [kenteken 3] aangetroffen. De politie heeft de kentekenplaten toen niet inbeslaggenomen. [naam 4] is vervolgens door de politie in hechtenis genomen in verband met de tenuitvoerlegging van een openstaande vrijheidsstraf. Op 24 december 2020 heeft [medeverdachte 3] het voertuig met daarin de twee kentekenplaten met het kenteken [kenteken 3] opgehaald bij het beslaghuis.

De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat [medeverdachte 3] (ongeveer) één week voor de overval de beschikking heeft gehad over zowel een voertuig van hetzelfde merk en type als de vluchtauto als de valse kentekenplaten die op de vluchtauto waren bevestigd.

Zendmastgegevens van [medeverdachte 3]
Uit het politieonderzoek is gebleken – en door de verdediging niet betwist – dat [medeverdachte 3] ten tijde van de overval de gebruiker was van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Uit de historische verkeersgegevens van dat telefoonnummer blijkt dat de telefoon op 29 december 2020 van 20:54 uur tot 22:11 uur een zendmast heeft aangestraald die dekking geeft aan de woning van [verdachte] . Vervolgens heeft de telefoon een reisbeweging gemaakt naar Amsterdam. Van 23:23 uur tot 23:46 uur heeft de telefoon een zendmast aangestraald die (onder meer) staat gericht op de Bok de Korverweg en de [adres 9] in Amsterdam. Dit laatste adres betreft het adres waar [medeverdachte 2] ten tijde de overval woonachtig was. Hierna heeft de telefoon op 30 december 2020 om 00:52 uur een zendmast aangestraald in Lith (Gelderland). Tijdens de overval heeft de telefoon geen verbindingen geregistreerd. De telefoon heeft om 03:24 uur een zendmast aangestraald in Vianen en vervolgens om 03:52 uur in Almere. Beide zendmastlocaties zijn naar voren gekomen in de netwerkmeting uitgevoerd op de route Dreumel-Almere. Van 04:43 uur tot 04:58 uur heeft de telefoon een zendmast aangestraald in Lelystad. Vanaf 06:45 uur heeft de telefoon contact gemaakt met zendmasten in de regio West-Friesland.

De rechtbank stelt op basis van de zendmastgegevens vast dat [medeverdachte 3] zich op 30 december 2020 om 00:52 uur – kort voor de overval – in de nabije omgeving van Dreumel (Gelderland) heeft bevonden, terwijl hij woonachtig is in West-Friesland (NoordHolland). De verbindingen om 03:24 uur in Vianen en 03:52 uur in Almere passen qua tijdstip en locatie bij de twee ANPR-registraties van de weggenomen Audi A8. De vader van [medeverdachte 3] heeft een autobedrijf aan de [adres 10] in Almere, gelegen op het industrieterrein De Vaart. De eerdergenoemde N702 is een aanrijroute naar dit industrieterrein. De verbindingen van 04:43 uur tot 04:58 uur in Lelystad sluiten aan bij de locatie – een vaart in Lelystad – waar de portemonnee van de aangeefster enige tijd na de overval is teruggevonden.


Algemene overweging over de interpretatie van chatberichten
De politie heeft onderzoek gedaan naar verschillende telefoons die onder de verdachte en onder de medeverdachten in beslag zijn genomen. De politie heeft uit het telefoontoestel van [medeverdachte 2] een groot aantal chatberichten uit de applicatie WhatsApp veiliggesteld. Een deel van de berichten was verwijderd van de telefoon. De politie heeft de verwijderde berichten kunnen herstellen, maar hierbij is wel de woordvolgorde ‘gescrambled’ (verwisseld).

Niet betwist is dat de verdachte de door de politie aan hem toegeschreven chatberichten heeft verstuurd. De verdediging heeft ter terechtzitting betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de chatberichten gaan over (de voorbereiding en/of afhandeling van) de ten laste gelegde overval.

Over de interpretatie van de chatberichten merkt de rechtbank in algemene zin het volgende op.

De rechtbank kan meestal niet zonder meer aannemen dat geschreven chatberichten over bepaalde strafbare gedragingen gaan, als dat door de betrokkenen wordt ontkend. Dat kan alleen dan, als die gesprekken maar voor één uitleg vatbaar zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval als de verdachte daarin zelf met zoveel woorden zegt dat hij die strafbare gedragingen heeft gepleegd. Als dat niet zo is, zijn die gesprekken dus voor meerdere uitleg vatbaar. Dat hoeft die gesprekken niet onbruikbaar te maken voor het bewijs, maar wel moet de rechtbank dan voorzichtig zijn bij het geven van een interpretatie van die gesprekken. Die voorzichtigheid brengt mee dat goed moet worden gekeken naar de inhoud en het onderling verband van die gesprekken en naar het verband met andere bewijsmiddelen. Bij dat onderzoek kan ook van belang zijn wat over de deelnemers aan de gesprekken, of over anderen die in die gesprekken ter sprake komen , nog meer is gebleken. Bijvoorbeeld als is gebleken dat zij op de één of andere manier bij het strafbare feit betrokken zijn, kan dat meewegen bij de interpretatie van de gesprekken. Verder kan het feit dat de verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht ten aanzien van de betekenis van de chatberichten soms
– afhankelijk van hoeveel bewijs er tegen hem in het dossier zit – in zijn nadeel werken. Dat kan ook zo zijn als hij een verklaring over de gesprekken aflegt die niet te verifiëren is.

Geen aannemelijke verklaring voor de chatberichten van de verdachte(n)
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zowel tijdens de verhoren bij de politie als de behandeling ter terechtzitting is geconfronteerd met de chatberichten in het dossier en de uitleg die de politie daaraan heeft gegeven. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de chatgesprekken gingen over de oogst dan wel de verkoop van hennep (wiet).
De rechtbank concludeert – bij gebrek aan enige concretisering en onderbouwing en mede in het licht bezien van de overige bewijsmiddelen – dat de verdachte hiermee geen aannemelijke verklaring voor of uitleg aan de inhoud en strekking van de door hem gevoerde chatgesprekken heeft gegeven. Ook de medeverdachten zijn met deze berichten geconfronteerd, maar hebben geen enigszins aannemelijke interpretatie van de chatberichten geboden.

De rechtbank zal hierna de relevante chatgesprekken uit het dossier bespreken.


Chatberichten over de aankoop van de Audi A8

Op 4, 11 en 13 december 2020 bespreken [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] met elkaar de aankoop van twee voertuigen. Op 4 december 2020 zegt [medeverdachte 2] dat een auto (“bak”) moet worden geregeld (“fixen”) en dat ze dan kunnen gaan “happen”. Op 11 december 2020 laat [medeverdachte 3] weten dat hij een A8 kan ophalen voor € 3.000,00 (“3k”). [medeverdachte 2] zegt even later dat hij “bang” heeft gesproken die met “denna” was en dat het een goede prijs (“goeie”) is. [medeverdachte 3] schrijft “laat ze daarom wat regelen”, waarop [medeverdachte 2] antwoordt dat hij “bang” heeft gezegd “opschieten”. Op 13 december 2020 schrijft [medeverdachte 3] “die gaat nu naar m’n vader” en hij laat weten op een (andere) auto een aanbetaling te hebben gedaan, maar nog steeds een geldbedrag mist van “bang”. [medeverdachte 2] schrijft “we gaat dat regelen met die snotaap”. [medeverdachte 3] antwoordt “ja want dan hebben we 7 serie en a8”. [medeverdachte 2] zegt “we hadden nu gewoon twee waggie” en “gaan we het allemaal van hem afhalen”.
De rechtbank merkt hierbij op dat “bang” een bijnaam van [verdachte] is en dat [medeverdachte 4] ook wel “Denna” wordt genoemd.


De rechtbank leidt uit de inhoud van de gesprekken – bezien in de context van de rest van het dossier – af dat wordt gesproken over de aankoop van de Audi A8 en de BMW 735i (7 serie) die respectievelijk vanaf 12 december 2020 en 21 december 2020 op naam van [medeverdachte 3] hebben gestaan. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 2] initiërend en actief betrokken is geweest bij de aankoop van de twee voertuigen. De rechtbank begrijpt dat de afspraak was dat niet alleen [medeverdachte 3] de auto’s zou bekostigen, maar dat ook anderen hieraan zouden meebetalen. De auto’s waren niet alleen het eigendom van [medeverdachte 3] , zoals blijkt uit de gebezigde woordkeuze in de berichten (“we”). Die conclusie vindt steun in het chatgesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] op 26 augustus 2021, waarin [medeverdachte 4] zegt – althans, zo begrijpt de rechtbank het bericht – dat de Audi A8 op naam van [medeverdachte 3] “van ons allemaal is”. De Audi A8 is specifiek gekocht om mee te “happen”, wat volgens de verklaring van [medeverdachte 2] bij de politie betekent het proberen bij te verdienen (van geld).


Chatberichten vóór de overval

Op 21 december 2020 vraagt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] of iedereen klaar (“ready”) is voor volgende week (“next week”) en zegt hij dat hij “honger” heeft. [medeverdachte 3] antwoordt “ik ook”.

Op 22 december 2020 laat [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 4] weten dat [medeverdachte 3] (“crab”) “honger” heeft. [medeverdachte 4] antwoordt “jaa hij komt” en “die [voornaam 1] zit toch vast”. [medeverdachte 2] zegt “we vertrouwen op hem”, “ik weet het” en “had hij me gezegt”.

Op 25 december 2020 schrijft [medeverdachte 2] naar [verdachte] dat maandag “aan” is, waarop [verdachte] antwoordt “zie je snel”. [verdachte] zegt “goede dingen”, wat [medeverdachte 2] bevestigt met dat hij “ready” is. [verdachte] zegt dan “nieuwe wagie ook daar”.

Op 28 december 2020 chat [medeverdachte 4] met zijn vriend [getuige 3] . De politie heeft dit gesprek aangetroffen op de telefoon van [getuige 3] . Omdat deze berichten niet waren verwijderd, heeft de politie de oorspronkelijke berichten – dus zonder dat de woordvolgorde is veranderd – veiliggesteld. [getuige 3] schrijft dan “bigday”, waarop [medeverdachte 4] antwoordt “jaa we gaan in de avond” en “hoop goed daar”.


Op 28 december 2020 schrijft [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 3] dat vandaag de “big day” is, wat [medeverdachte 3] bevestigt. Om 17:51 uur stuurt [medeverdachte 2] een locatie naar [medeverdachte 3] “bok de korverweg”, “grote parkeerplaats”. Om 18:52 uur zegt [medeverdachte 3] “morgen 100 procent”.

De rechtbank leidt uit de inhoud van de gesprekken af dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 3] – in eerste instantie – op maandag 28 december 2020 met elkaar hebben afgesproken en dat deze afspraak in het teken stond van geld verdienen. De rechtbank begrijpt dat “honger hebben” het behoefte hebben aan geld betekent. Die interpretatie vindt steun in de verklaring van [medeverdachte 2] bij de politie en in het feit dat [medeverdachte 2] de woorden “honger” en “happen” in één chatbericht gebruikt. De rechtbank begrijpt uit de chatberichten verder dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] op de hoogte zijn van de detentie van [naam 4] en dat [verdachte] weet dat een nieuwe auto bij hun geplande afspraak aanwezig zal zijn. Uit het bericht van [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 2] van 28 december 2020 (“morgen 100 procent”) leidt de rechtbank af dat de afspraak op 28 december 2020 niet is doorgegaan, maar is verplaatst naar een dag later. Dat blijkt ook uit de volgende berichten.

Op 29 december 2020 schrijft [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 2] “vuurwerk vanavond”, wat [medeverdachte 2] bevestigt met “vanavond 100”. [medeverdachte 3] zegt “jackpot”. Om 17:19 uur kunnen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] “babous” niet bereiken. [medeverdachte 2] denkt dat hij misschien “bij zijn vrouwtje thuis” is. [medeverdachte 3] zegt dat “hij weet wat gaande is”. [medeverdachte 2] zegt “geen stress”. Om 21:07 uur laat [medeverdachte 2] weten dat hij nu naar Amsterdam gaat rijden. Om 23:05 uur geeft [medeverdachte 2] de locatie door “bok de korverweg”. Om 23:16 uur zegt [medeverdachte 3] “ben er”, waarop [medeverdachte 2] antwoordt “wacht effe op me ik ga nu komen ”. De rechtbank leidt hieruit af dat de afspraak op 29 december 2020 wel is doorgegaan.


Chatberichten na de overval
Op 30 december 2020 om 10:49 uur schrijft [medeverdachte 4] aan [getuige 3] “ben net ene uur terug maar lag er niet iedereen 2 kop per man” en “hij had het echt niet”. Om 18:20 uur stuurt [medeverdachte 4] een schermafbeelding van een chatgesprek met ‘Krpie’ ( [medeverdachte 3] ), waarin staat geschreven “ik moet zo met me pa naar die man dus niemand moet me appen tot gehoor van mij snap je”. [medeverdachte 4] schrijft “die man heeft vermoedens”. [getuige 3] vraagt “kende hij jullie”, waarop [medeverdachte 4] antwoordt “neee”.

Op 30 december 2020 vanaf 18:34 uur probeert [medeverdachte 2] contact te leggen met zijn vriend [naam 3] . [medeverdachte 2] schrijft “die crabs heeft ons nodig man” en “we moeten deze man gaan helpen”.

Op 30 december 2020 om 23:27 uur stuurt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 3] een locatie “aalbersestraat” en “lidl”, waarop [medeverdachte 3] om 23:31 uur antwoordt “ben er”.

Op 2 januari 2021 om 14:34 uur laat [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 2] weten dat de afspraak is om vanavond met zijn vader te gaan. [medeverdachte 2] zegt te willen bespreken “hoe we dit moeten aanpakken”. [medeverdachte 3] schrijft “ben ik op anpr gehit” en zegt “moet straks andere nummerborde klemmen”. [medeverdachte 2] zegt “doe dat” en “laat me weten”.

Op 2 januari 2021 om 18:46 uur schrijft [medeverdachte 4] aan [getuige 3] “hele gedoe met deze torrie man”. Als [getuige 3] vraagt “hoezo”, antwoordt [medeverdachte 4] “Krabz ze vader is bedreigt met gannu” en “die vader van krabz zeg hij heeft daar ligge”.

Interpretatie van de chatberichten

Naar het oordeel van de rechtbank staat buiten kijf dat de chatberichten die zijn verzonden na de overval betrekking hebben op de woningoverval in Dreumel. Het berichtenverkeer sluit immers naadloos aan op wat zich na de overval heeft afgespeeld. Hiertoe overweegt de rechtbank dat aangever [slachtoffer 6] direct na de overval aan de politie ter plaatse heeft verteld dat hij vrijwel zeker wist wie één van de verdachten was. De volgende dag heeft aangever [slachtoffer 6] aan de politie laten weten dat dit vermoeden ziet op [medeverdachte 3] (“de zoon van [naam 5] ”). Aangever [slachtoffer 6] is in de avond van 30 december 2020 naar Noord-Holland gereden om zijn vermoeden met [naam 5] te bespreken en bij hun huisadres naar [medeverdachte 3] op zoek te gaan. Op 30 december 2020 om 21:56 uur vraagt [naam 5] via de chat aan [medeverdachte 3] om naar huis te komen , zodat zij samen naar aangever [slachtoffer 6] (“mijn naamgenoot”) kunnen gaan. [medeverdachte 3] antwoordt om 22:01 uur “morgen gaan we erheen”.
De berichten van [medeverdachte 4] dat het “er niet lag” en “hij het echt niet had” passen bovendien bij de uitgesproken verwachting van de overvallers dat er een ton (€ 100.000,-) in de woning van de aangevers zou moeten liggen, maar dit niet het bedrag is dat uiteindelijk is weggenomen.


In het verlengde hiervan komt de rechtbank – kijkend naar de inhoud en het onderling verband van de gesprekken en het verband met de overige bewijsmiddelen – tot de conclusie dat ook de chatberichten die de verdachten vóór de overval met elkaar hebben uitgewisseld, zoals hierboven beschreven, zien op (de voorbereiding van) de woningoverval in Dreumel. Hierbij weegt mee wat over de deelnemers aan de gesprekken nog meer bekend is geworden, zoals de reeds besproken DNA-match tussen de bemonstering van de tiewrap en het DNAprofiel van [verdachte] en de zendmastgegevens van [medeverdachte 3] . Verder weegt mee dat
– zoals hiervoor in paragrafen 4.3.1.1 en 4.3.2.2 is overwogen – de verdachte enkele maanden eerder met (enkele van) de medeverdachten twee andere gewapende overvallen heeft gepleegd.


Afreizen naar de plaats van het delict
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op 29 december 2020 is opgehaald door [medeverdachte 3] . De verdediging heeft de suggestie geopperd dat [medeverdachte 3] alleen bij de verdachte thuis was om benodigdheden (wapens en/of tiewraps) op te halen. De verdachte heeft hier zelf echter geen enkele verklaring over afgelegd. Het dossier bevat ook geen aanknopingspunten voor dit scenario. De rechtbank komt op basis van de bewijsmiddelen tot de conclusie dat de verdachte door [medeverdachte 3] is opgehaald en is meegereden naar de plaats van het delict.

Conclusie ten aanzien van het bewijs
De rechtbank is van oordeel dat de bewijsmiddelen tot geen andere conclusie kunnen leiden dan dat de verdachte het ten laste gelegde feit samen met de medeverdachten heeft gepleegd. Aan die conclusie draagt bij dat de verdachte voor geen van de bovenstaande feiten en omstandigheden een aannemelijke, ontzenuwende verklaring heeft gegeven.

Medeplegen
Weliswaar kan niet exact worden vastgesteld wie tijdens de overval welke feitelijke handelingen heeft verricht, maar dit staat niet in de weg aan een bewezenverklaring van medeplegen. De chatgesprekken leveren bewijs dat de verdachten op voorhand met elkaar hebben afgesproken om de overval te plegen en daartoe de nodige voorbereidingen hebben getroffen. Er was dus sprake van een vooraf voor alle verdachten duidelijk plan en de verdachten hebben in die wetenschap gehandeld. De verdachte is samen met de medeverdachten vanuit Noord-Holland naar de plaats van het delict in Gelderland afgereisd. Na de overval zijn zij verspreid over twee voertuigen en met de buit weggereden. De verdachte heeft bovendien (op gelijke wijze) gedeeld in de buit (“iedereen 2 kop per man).

Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. De bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde is van dusdanig gewicht geweest dat deze moet worden aangemerkt als medeplegen. De rechtbank acht daarmee het medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld wettig en overtuigend bewezen.

4.3.3.2 Vrijspraak van medeplegen van afpersing
Uit het bewijs volgt dat van de aangevers geld en een groot aantal goederen zijn weggenomen. Niet gebleken is dat zij door (bedreiging met) geweld zijn gedwongen om goederen af te geven aan de daders. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van (het medeplegen van) afpersing.

Zaaksdossier Zwenkau


Een week na de overval in Dreumel wordt een woning overvallen in Avenhorn. Deze woningoverval op 7 januari 2021 heeft de onderzoeksnaam Zwenkau gekregen. Voor deze overval worden dezelfde vier verdachten vervolgd: de verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] .

Door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden

Op grond van de inhoud van het dossier en de bewijsmiddelen in de bijlage neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.

Verklaringen van de aangevers [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9]

In de nacht van 7 januari 2021 vond rond 01:30 uur in een woning aan [adres 5] in Avenhorn een gewapende woningoverval plaats, waarbij onder meer contant geld, een portemonnee met inhoud en autosleutels zijn weggenomen. Aangever [slachtoffer 8] is edelsmid van beroep en heeft een werkplaats aan huis. [slachtoffer 8] en zijn partner [slachtoffer 9] lagen te slapen toen drie mannen met bivakmutsen de woning betraden. Twee van de daders hadden een vuurwapen. [slachtoffer 8] heeft in zijn slaapkamer met de overvallers gevochten en is onder andere op zijn hoofd geslagen met een hard voorwerp. [slachtoffer 9] is haar partner komen helpen en heeft ook met de overvallers gevochten. Toen [slachtoffer 9] haar partner [slachtoffer 8] wilde helpen, is de derde overvaller die rechts naast het hoofdeinde van het bed stond, met een wapen op haar afgekomen. Hij heeft een vuurwapen tegen haar hals gedrukt en heeft geschoten. [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] zijn bij de overval gewond geraakt en naar het ziekenhuis gebracht. De daders zijn uiteindelijk in een auto weggereden.

Letsel van aangeefster [slachtoffer 9]

Gebleken is dat [slachtoffer 9] een groot gat in haar hals had en dat sprake was van een schotwond. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 9] tot op heden (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is en – onder meer – blijvende tinnitus heeft opgelopen, zodat de rechtbank vaststelt dat bij [slachtoffer 9] sprake is van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 Sr.

De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte een strafrechtelijke betrokkenheid heeft gehad als medepleger bij de ten laste gelegde woningoverval en de poging tot gekwalificeerde doodslag. Daarbij is het volgende relevant.

Interpretatie van de chatberichten
Uit het dossier en de bewijsmiddelen volgt dat er tussen de verdachte en de medeverdachten, en tussen de verdachten en anderen, berichten zijn uitgewisseld die verband lijken te houden met de woningoverval in Avenhorn. Door de verdediging is betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat deze chatberichten gaan over (de voorbereiding en/of afhandeling van) de ten laste gelegde overval. Aangevoerd is dat voorzichtig moet worden omgegaan met de interpretatie van de in het dossier aanwezige berichten. In dit verband verwijst de rechtbank allereerst naar hetgeen hiervoor inzake onderzoek Millet in het algemeen is opgemerkt over de interpretatie van chatberichten. Dit algemene kader is ook hier van toepassing.

De rechtbank stelt ook met betrekking tot deze overval vast dat de verdachte zowel tijdens de verhoren bij de politie als de behandeling ter terechtzitting is geconfronteerd met de chatberichten in het dossier en de uitleg die de politie daaraan heeft gegeven. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat waar hij spreekt over gold of goldies dat hij spreekt over de in-/verkoop van hasj die ‘Ketama Gold’ wordt genoemd.
De rechtbank concludeert – bij gebrek aan enige concretisering en verifieerbare onderbouwing en mede in het licht bezien van de overige bewijsmiddelen – dat de verdachte hiermee geen aannemelijke verklaring over of uitleg heeft gegeven aan de inhoud en strekking van door hem gevoerde chatgesprekken. Ook de medeverdachten hebben geen enigszins aannemelijke verklaring voor de chatgesprekken gegeven.

De rechtbank zal hierna ingaan op de relevante berichten uit het dossier.

Goud, Gol(d)(ies), Goudsmit
Zoals gezegd is [slachtoffer 8] edelsmid van beroep en had hij een werkplaats aan huis, met een kluis met daarin zijn voorraad goud en zilver. Tussen de verschillende verdachten en ook met anderen worden er eind december 2020, begin januari 2021 berichten gewisseld, waarin gesproken wordt over goud, gol en goldies. Zo zegt [naam 6] (een bekende van de verdachten) tegen [medeverdachte 2] op 20 december 2020: “Morgen of overmorgen ga ik die ene” (…) “die Goud”. [medeverdachte 2] zegt dan “Is cool, check hem goed”. Op 23 december 2020 zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 2] : “up ook niet wat goldies dan doen”. Op 3 januari 2021 zegt [medeverdachte 2] tegen [naam 3] : “Tamara gaan we die gol doen”. De rechtbank gaat ervan uit dat waar er in deze berichten wordt gesproken over ‘die Goud’, ‘Goldies’ en ‘Gol’, dat er dan wordt gesproken over ‘de goudsmid’, refererend aan het beroep van [slachtoffer 8] . Voor deze interpretatie is doorslaggevend dat [medeverdachte 4] op 6 januari 2021 expliciet de benaming goudsmid gebruikt. Hij zegt namelijk tegen [getuige 3] dat hij vanavond “een goeie torri heeft, bij goldies goudsmit in osso”. De rechtbank begrijpt dit bericht zo dat [medeverdachte 4] hier spreekt over een overval (torri) op een goudsmid in huis (in osso), welke overval dus ook daadwerkelijk die nacht heeft plaatsgevonden.

De enkele niet nader onderbouwde en dus niet verifieerbare stelling van de verdachte dat deze chats over hasj gaan, wordt gelet hierop als ongeloofwaardig terzijde gesteld.

Vluchtauto
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op basis van onderzoek naar camerabeelden die zijn opgenomen in de omgeving van de plaats van het delict, de politie de vermoedelijke vluchtauto heeft geïdentificeerd. Uit onderzoek van de politie en navraag bij (twee ervaren medewerkers van) een BMW-dealer volgt dat de vluchtauto een BMW 7-serie van rond het bouwjaar 2000 betrof. Volgens RDW-gegevens had [medeverdachte 3] een dergelijke auto vanaf
21 december 2020 op zijn naam staan. Uit een vergelijking van de vluchtauto met de auto van [medeverdachte 3] , kan worden geconcludeerd dat dit dezelfde auto betreft. De rechtbank ziet steun voor die conclusie in de WhatsApp-berichten tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] van 13 december 2020. De rechtbank heeft hiervoor in het onderzoek Millet overwogen dat deze berichten gaan over het aanbetalen en het inleggen van geld voor een BMW 7-serie en een Audi A8. Bij de woningoverval in het onderzoek Millet, waarbij de verdachte ook betrokken is geweest, was sprake van het gebruik van een Audi A8 als vluchtauto. In het onderhavige onderzoek is dus gebruik gemaakt van een BMW 7-serie, te weten de BMW van [medeverdachte 3] met kenteken [kenteken 5] .

Op basis van deze gesprekken stelt de rechtbank vast dat in ieder geval [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] actief betrokken zijn geweest bij de aanschaf van de gebruikte vluchtauto. Ook gaat de rechtbank er op grond van de bewijsmiddelen van uit dat [medeverdachte 3] die avond de chauffeur is geweest van deze auto.
[medeverdachte 2] in de nacht van 6 op 7 januari 2021 naar Noord-Holland
Uit in het dossier aanwezige ARS-gegevens is op te maken dat een voertuig (Audi A2) met kenteken [kenteken 6] , op 6 januari 2021 rond 23:40 uur (dus in de uren voorafgaand aan de overval in Avenhorn) over de N242, vanaf de Omval in Alkmaar in de richting van Heerhugowaard/Broek op Langedijk rijdt. Dit voertuig stond op naam van de moeder van [medeverdachte 2] , maar werd ook door hem gebruikt. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [medeverdachte 2] die avond naar Noord-Holland is gekomen.

Uit berichten tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] van die avond tussen 19:40 uur en 20:00 uur leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 2] vraagt of hij hem kan ophalen. Als [medeverdachte 2] dan reageert dat dat lastig is, vraagt [medeverdachte 4] of [medeverdachte 2] hem daarna wel kan afzetten, omdat er dan geen bus meer rijdt. Uit deze berichten leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] van plan zijn om die avond samen iets te ondernemen.

Dit kan ook worden afgeleid uit Telegram-berichten die zijn verzonden tussen [medeverdachte 2] en zijn ex-vrouw [naam 7] op 8 januari 2021. Uit deze berichten blijkt dat [naam 7] boos was op [medeverdachte 2] , omdat hij in de nacht van 7 januari 2021 weg is gegaan. [medeverdachte 2] zegt – onder meer – tegen [naam 7] : “Ma, ik heb gezegd ik ga iets doen maar het gaat niet laat worden” en “Ik heb je zelf sorry gezegd gisteren Ma”. [naam 7] reageert dan met: “Jij had tegen mij gezegd dat jij naar die kerels gaat. Jij had zelfs gezegd dat jij tegen ze gaat zeggen dat jouw kind alleen thuis is”. [medeverdachte 2] zegt dan: “ja daarom zijn we vroeg gegaan”. Ook hieruit volgt dat sprake was van een afspraak en een plan om iets te ondernemen.


Daar komt bij dat [getuige 3] tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard dat [medeverdachte 4] hem heeft verteld over de overval in Avenhorn op een goudsmid, dat [medeverdachte 4] daarbij betrokken was, dat [medeverdachte 4] mee naar binnen is gegaan, dat er is geschoten en dat hij heeft gehoord dat er iemand in zijn vinger is gebeten. Deze verklaring van [getuige 3] wordt onderbouwd door chatgesprekken tussen [getuige 3] en [medeverdachte 4] uit die periode, zodat de rechtbank voorbij gaat aan de verklaring van [medeverdachte 4] dat [getuige 3] niet naar waarheid zou hebben verklaard.


Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] op 6 januari 2021 chatberichten hebben gestuurd over vervoer en het kunnen ophalen van [medeverdachte 4] , dat [medeverdachte 2] die avond naar Noord-Holland is gereden en dat [medeverdachte 4] bij de uitvoering van de overval een actieve rol had.

DNA-match [verdachte] op schroevendraaier
Na de overval is in de slaapkamer van [slachtoffer 8] naast het hoofdeinde van zijn bed, aan de rechterkant (gezien vanaf het voeteneinde), een schroevendraaier gevonden die niet van de bewoners was. Uit onderzoek is gebleken dat deze schroevendraaier is weggenomen bij de overval in onderzoek Millet, een week eerder (in de nacht van 30 december 2020 in Dreumel, Gelderland). De schroevendraaier is bemonsterd. Uit vergelijkend DNA-onderzoek aan de bemonstering van het heft van de schroevendraaier volgt dat een relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig kan zijn van [slachtoffer 8] , en dat een relatief kleine hoeveelheid DNA van [slachtoffer 7] (slachtoffer onderzoek Millet) en van [verdachte] afkomstig kan zijn. Voor bemonstering van het gehele heft rondom is de bewijskracht ten aanzien van [verdachte] berekend. Het verkregen DNA-mengprofiel van deze bemonstering kan verklaard worden door een bijdrage van DNA van zowel drie als vier personen. De berekening van de bewijskracht is daarom zowel uitgevoerd onder de aanname dat er drie, als onder de aanname dat er vier niet-verwante personen DNA hebben bijgedragen aan deze bemonstering. Wat betreft het DNA-mengprofiel is, ongeacht of er drie of vier personen DNA hebben bijgedragen, het minimaal 150 duizend keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [verdachte] en twee of drie willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie of vier willekeurige onbekende personen.

De rechtbank concludeert hieruit – met inachtneming van het onderstaande en de rest van het dossier – dat [verdachte] donor is van het celmateriaal op het heft van de schroevendraaier.

De verdediging heeft ter zitting betoogd dat het celmateriaal op de schroevendraaier geen daderspoor betreft. De verdediging heeft ook aangevoerd dat een schroevendraaier een makkelijk verplaatsbaar object is en dat sprake kan zijn van secundaire overdracht.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het celmateriaal op de schroevendraaier niet met zekerheid als een daderspoor kan worden aangemerkt. De rechtbank acht hierbij van belang dat de overvallers tijdens de overval handschoenen droegen. Dit betekent echter niet dat de aanwezigheid van het celmateriaal op de schroevendraaier niet redengevend is voor het bewijs van de betrokkenheid van de verdachte. Feit blijft immers dat celmateriaal van de verdachte is aangetroffen op een voorwerp dat is achtergebleven op de plaats van het delict. De rechtbank is van oordeel dat dit feit in beginsel een sterke aanwijzing oplevert dat de verdachte (fysiek) op de plaats van het delict aanwezig is geweest. De verdediging heeft slechts – in zeer algemene bewoordingen – de theoretische mogelijkheid van secundaire overdracht opgeworpen. De verdachte heeft ter terechtzitting niet meer verklaard dan dat zijn celmateriaal mogelijk via omgang met andere personen op de schroevendraaier terecht is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat de enkele suggestie van secundaire overdracht
– bij gebrek aan enige concretisering en onderbouwing en mede in het licht bezien van de overige bewijsmiddelen – onvoldoende is om de sterke aanwijzing voor betrokkenheid van de verdachte te ontzenuwen. Daar komt nog bij dat de bewuste schroevendraaier zeer kort voor de onderhavige overval, een week eerder, is weggenomen bij een andere overval waarbij de verdachte betrokken is geweest. De genoemde theoretische mogelijkheid van overdracht moet in dat geval in deze week hebben plaatsgevonden. De verdachte heeft niet concreet gemaakt wanneer, waar of hoe zijn DNA-materiaal in die korte periode op de schroevendraaier terecht kan zijn gekomen.

Letsel van [verdachte]
[slachtoffer 8] heeft verklaard dat hij wakker werd gemaakt met een hand op zijn keel en een pistool tegen zijn hoofd gedrukt. [slachtoffer 8] heeft toen de hand van de dader die naast hem stond gepakt, de hand waarmee de dader het wapen vasthield, en heeft heel hard in zijn vinger gebeten.

De getuige [getuige 2] heeft tegenover de politie verklaard over letsel aan de vinger van [verdachte] . Zij heeft verklaard dat [verdachte] op een avond dat hij iets ging doen in zijn vinger is gebeten. Volgens haar waren zijn vinger en nagel kapot, de wijs- of middelvinger aan zijn rechterhand. Ze heeft verklaard dat de helft van zijn nagel eraf was gebeten, ze heeft het over een scheurachtige afdruk. Ook heeft [getuige 2] bij de politie gewezen op foto’s en een filmpje op haar Snapchat van respectievelijk 9 januari 2021 en 10 februari 2021, waarop volgens haar een verkleuring aan de vinger van [verdachte] is te zien. Bij de rechter-commissaris is [getuige 2] bij deze verklaring gebleven en heeft zij nog een nadere toelichting gegeven. Zij heeft verklaard dat zij de vinger heeft verzorgd en dat er bloeddruppels in de woning lagen. Zij heeft ook verklaard dat [verdachte] er lang last van heeft gehad.

Betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 2]

De verdediging heeft gesteld dat de verklaringen van de getuige [getuige 2] moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat zij op belangrijke onderdelen niet duidelijk, wisselend en inconsistent heeft verklaard. Dit verweer wordt om de navolgende redenen verworpen.

Hoewel [getuige 2] over verschillende onderwerpen niet altijd eenduidig of consistent heeft verklaard, maakt dit niet dat haar verklaring in het geheel niet betrouwbaar zou zijn. De rechtbank acht de verklaring van [getuige 2] – voor zover deze voor het bewijs wordt gebruikt – betrouwbaar, omdat deze voldoende gedetailleerd en concreet is en op essentiële onderdelen steun vindt in ander bewijsmateriaal. Met betrekking tot deze overval geldt dat de verklaring van [getuige 2] voldoende ondersteuning vindt in de aangifte, als ook in het feit dat DNA van [verdachte] is aangetroffen op een schroevendraaier op de plaats van het delict. Daarnaast is van belang dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat, hoewel een forensisch arts vanwege de kwaliteit van de afbeeldingen niet kan vaststellen of sprake is van een bijtwond, de verbalisant wel heeft waargenomen dat op afbeeldingen uit januari en februari 2021 een verkleuring is te zien aan de rechter middelvinger van [verdachte] . Ook dit onderbouwt de verklaring van [getuige 2] .

Uit het vorenstaande concludeert de rechtbank, in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, dat [verdachte] bij de overval letsel aan zijn vinger heeft opgelopen.

Telegram-berichten binnen geschoten
Uit de aangifte van [slachtoffer 9] en het schotrestenonderzoek, als ook het forensisch onderzoek aan de woning volgt dat [slachtoffer 9] in de slaapkamer in de hals is geschoten. In Telegram-berichten tussen [medeverdachte 2] en [naam 7] van 8 januari 2021 valt te lezen dat [naam 7] boos is op [medeverdachte 2] omdat hij in de nacht van 7 januari 2021 weg was. Zij zegt samengevat dat ze het er niet mee eens is en dat ze moet nadenken. [medeverdachte 2] reageert dan als volgt:
“Ma kijk wat je wilt doen
Mij nu laten vallen
Wat er ook gebeurd moet je mij door dik en dun steunen
Daarin laat je mij al zien
Ik heb niet op iemand geschoten
Gewoon daarbinnen wat schoten gelost
Vanzelfsprekend moeten we rustig blijven nu.”
Uit het vorenstaande blijkt dat [medeverdachte 2] een dag na de overval tegen zijn ex-vrouw zegt dat hij op niemand heeft geschoten, maar dat er gewoon daarbinnen wat schoten zijn gelost. Deze uitlatingen van [medeverdachte 2] passen bij hetgeen tijdens de overval heeft plaatsgevonden en passen bij het scenario dat [medeverdachte 2] één van de drie daders was die in de woning zijn binnengedrongen.

Letsel van [medeverdachte 2]
Uit de aangiftes van [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] blijkt dat zij zich hevig hebben verzet tegen de overvallers. Zo beschrijft [slachtoffer 8] dat hij is gaan vechten en heeft geprobeerd te raken wat hij raken kon. [slachtoffer 9] geeft aan dat zij een man bij de deur van de slaapkamer zag staan, met de rug naar haar toe, en dat zij gigantisch op hem is gaan inbeuken.

Uit verschillende chatberichten leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] omstreeks 7 januari 2021 letsel heeft opgelopen. Zo wenst [medeverdachte 3] [medeverdachte 2] op 7 januari 2021 beterschap en zegt [medeverdachte 2] op dezelfde dag tegen [naam 3] dat hij “broko” (de rechtbank begrijpt: stuk) is en dat hij zeker zes weken thuis moet zitten. Met [naam 7] heeft [medeverdachte 2] het meerdere keren over gebroken ribben. Op 8 januari 2021 zegt [medeverdachte 2] tegen haar dat zijn lichaam eerst moet herstellen. Ook zegt [medeverdachte 2] tegen [naam 7] , na een bericht van [naam 7] dat zij nu van alles met de kinderen moet regelen: “ja, Ma ik weet wat je bedoelt. Je moet gewoon eerlijk zijn met ze, zeg gewoon tegen ze dat ik mijn ribben gebroken heb.” En ook: “als jij ze uitlegt dat ik mijn ribben heb gebroken, dan zullen ze het juist begrijpen”. Uit informatie van de huisarts is bovendien gebleken dat [medeverdachte 2] op 15 januari 2021 de uitslag heeft gekregen van een röntgenfoto over zijn letsel aan de ribben. Ook in zijn verhoor bij de politie heeft [medeverdachte 2] op 25 mei 2022 verklaard dat hij zijn ribben heeft gebroken.

Uit de aangehaalde berichten en de verklaring van de huisarts blijkt dat [medeverdachte 2] letsel aan zijn ribben heeft opgelopen en met name uit de berichten met [naam 7] leidt de rechtbank af dat dit is gebeurd in de nacht dat [medeverdachte 2] weg was, te weten op 7 januari 2021. Dit past ook bij de berichten van [medeverdachte 3] en [naam 3] van die datum. Daar komt bij dat [getuige 2] tegenover de politie over de avond dat [verdachte] in zijn vinger was gebeten heeft verklaard dat die Rotterdammer (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ) de volgende dag via videobellen vertelde dat hij zijn rug had bezeerd.

Uit het vorenstaande concludeert de rechtbank, in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, dat [medeverdachte 2] bij de overval letsel aan zijn ribben heeft opgelopen. De rechtbank gaat ervan uit dat dit het gevolg is geweest van het felle verzet van de aangevers.

Tussenconclusie ten aanzien van het bewijs
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, tot de conclusie dat de verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] betrokken zijn geweest bij de gewelddadige woningoverval in Avenhorn.

Medeplegen
Meer specifiek leidt de rechtbank uit de besproken bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, af dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [verdachte] de drie daders zijn geweest die de woning zijn binnengegaan en dat [medeverdachte 3] de bestuurder van de vluchtauto is geweest.

Uit de aangiftes volgt dat er één dader rechts naast het hoofdeinde van het bed (aan de kant van het raam) stond met een wapen. Dit is de dader die door [slachtoffer 8] in zijn vinger is gebeten en deze dader stond op de plek waar de schroevendraaier is gevonden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat dit [verdachte] was. Immers, hij is degene die letsel aan zijn vinger heeft opgelopen en op de schroevendraaier is zijn DNA-materiaal aangetroffen. Dit betekent dat [verdachte] ook de schutter is geweest die [slachtoffer 9] in haar hals heeft geschoten. Uit de aangiftes volgt verder dat één dader bij de deur stond. Deze dader is van achteren door [slachtoffer 9] aangevallen. De rechtbank gaat ervan uit dat dit [medeverdachte 2] is geweest, omdat de verklaring van [slachtoffer 9] past bij het letsel dat hij heeft opgelopen. Dan blijft over de dader met het vuurwapen die in de hoek van de kamer onder de televisie stond. De rechtbank gaat ervan uit dat deze dader [medeverdachte 4] betreft. Dit past ook bij de beschrijving die [slachtoffer 9] van deze dader heeft gegeven. Zij heeft immers verklaard dat hij kleiner was dan zij, en dat zij 1,70 meter is. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 4] 1,66 meter is.

Uit alles wat hiervoor is overwogen blijkt dus dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [verdachte] samen het plan hebben opgevat om de woning te overvallen, dat zij naar de woning zijn toegegaan en dat zij vervolgens midden in de nacht met in ieder geval twee vuurwapens naar binnen zijn gegaan. Daarmee hebben zij nauw en bewust samengewerkt en hebben zij allen een rol van voldoende gewicht gehad bij de woningoverval en kunnen zij reeds om die reden als medepleger van de woningoverval worden aangemerkt.

Zoals in het vonnis van [medeverdachte 3] is toegelicht, ziet de rechtbank hem als medeplichtige aan deze overval.

Kwalificatie

Aan de verdachten is het medeplegen van zowel een poging tot gekwalificeerde doodslag (artikel 288 Sr) als diefstal met geweld/afpersing (artikel 312/317 Sr) ten laste gelegd. De rechtbank maakt eerst enkele algemene opmerkingen over de eisen die de wet stelt aan een bewezenverklaring van gekwalificeerde doodslag. Vervolgens licht de rechtbank toe waarom voor [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [verdachte] aan die eisen is voldaan.

Artikel 288 Sr stelt twee belangrijke voorwaarden. Ten eerste moet sprake zijn van (een poging tot) doodslag (in de zin van artikel 287 Sr), die is gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van een ander strafbaar feit (ook wel het ‘oorsprongsfeit’ genoemd, in dit geval: diefstal met geweld/afpersing). Er moet zijn voldaan aan de eisen die de wet stelt aan een bewezenverklaring wegens (poging tot) doodslag, en dat houdt kort gezegd in een ander opzettelijk van het leven (trachten te) beroven. Onder ‘opzettelijk’ wordt ook begrepen ‘voorwaardelijk opzet’ wat betekent dat voldoende is als de verdachten bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat het slachtoffer van het leven zou worden beroofd.

Ten tweede moet de (poging tot) doodslag zijn gepleegd met het oogmerk om het oorsprongsfeit voor te bereiden, te vergemakkelijken of om – bij betrapping op heterdaad – aan zichzelf of anderen straffeloosheid of bezit van het wederrechtelijke verkregene te verzekeren. Anders verwoord: de (poging tot) doodslag wordt gepleegd met een specifiek doel.

De rechtbank zoomt voor de verdachten in deze zaak hierna in op beide elementen (opzet en oogmerk).

Opzet
Uit de reeds vastgestelde feiten volgt dat [slachtoffer 8] wakker werd met een vuurwapen tegen zijn hoofd gedrukt. [medeverdachte 4] (de kleine dader in de hoek) en [verdachte] (naast het hoofdeinde) hadden een vuurwapen vast. [slachtoffer 8] heeft in de vinger van [verdachte] gebeten, waarna [verdachte] tegen [medeverdachte 4] heeft geroepen: ‘Schiet hem dood’. [slachtoffer 9] sliep op zolder, is wakker geworden en is haar partner komen helpen. Zowel [slachtoffer 8] als [slachtoffer 9] zijn in gevecht geraakt met de overvallers. Toen [slachtoffer 9] [slachtoffer 8] wilde helpen, kwam [verdachte] op haar af. Hij heeft een vuurwapen tegen haar hals gedrukt en geschoten.

Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verdachten de woning zijn binnengedrongen met de intentie [slachtoffer 9] van het leven te beroven. Het opzet van de verdachten was erop gericht een overval te plegen en de inhoud van een kluis, geld en waardevolle goederen te bemachtigen. Dat blijkt uit de wijze van binnentreden, uit het feit dat zij (nadat met het vuurwapen is geschoten) de woning beneden nog hebben doorzocht en de verdachten voortdurend hebben geroepen: ‘Waar is het geld’, ‘We willen het grote geld’, ‘We willen geld van achteren’. Naar het oordeel van de rechtbank is dus geen sprake van zogenoemd ‘vol’ opzet op de dood van [slachtoffer 9] .

Voorwaardelijk opzet
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood.

De verdachten zijn de woning binnengedrongen terwijl twee van hen een vuurwapen in de hand hadden. De verdachte was één van de verdachten met een vuurwapen en wist dus van de aanwezigheid van het vuurwapen. Bij een woningoverval, zeker op een tijdstip in de nacht, bestaat de aanmerkelijke kans dat de bewoners thuis zijn en zich tegen dat binnendringen zullen verzetten. Reeds door een vuurwapen direct bij de hand te hebben waarbij het, gelet op de verklaring van [slachtoffer 9] over het moment waarop moet zijn geschoten, aannemelijk is dat dit wapen was doorgeladen, hebben de verdachten zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat bij verzet het vuurwapen zou worden gebruikt en (een) bewoner(s) daardoor zodanig ernstig gewond zou(den) raken dat de dood het gevolg zou kunnen zijn. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat schotwonden onder omstandigheden de dood tot gevolg kunnen hebben. [slachtoffer 9] is in de hals geschoten. Algemene ervaringsregels leren dat de hals een kwetsbaar deel van het lichaam is, omdat zich daarin de luchtpijp en (slag)aders bevinden, waar op vrij eenvoudige wijze dodelijk letsel kan worden toegebracht.

Door in de nacht de woning met vuurwapens (waarvan er ten minste één was doorgeladen) binnen te dringen, hebben alle drie de verdachten bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij verzet het vuurwapen zou worden gebruikt.

Oogmerk
Tevens kan bewezen worden verklaard dat de verdachten deze poging tot doodslag hebben gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van de overval gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en de andere deelnemers straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren. Dit blijkt immers uit het feit dat het schot is gelost toen zij na het binnendringen van de woning op weerstand stuitten. Nadat deze weerstand was doorbroken door [slachtoffer 9] neer te schieten, zijn de verdachten blijven zoeken naar en roepen om waardevolle goederen en hebben zij onder meer de portemonnee en autosleutels van [slachtoffer 8] meegenomen.

Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag. De rechtbank komt op grond van al het voorgaande ook tot een bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend. Ten aanzien van [medeverdachte 3] merkt de rechtbank volledigheidshalve op dat wordt uitgegaan van medeplichtigheid aan de in vereniging gepleegde diefstal met (bedreiging met) geweld.

De rechtbank merkt voorts op dat hierbij sprake is geweest van eendaadse samenloop. Dat betekent dat de gedragingen van de verdachte weliswaar twee strafbare feiten opleveren maar hem in wezen één verwijt wordt gemaakt nu het gaat om dezelfde handelingen die op dezelfde tijd en plaats plaatsvonden.

4.3.4.2 Vrijspraak van medeplegen van afpersing

Uit het bewijs volgt dat van de aangevers geld en goederen zijn weggenomen. Niet gebleken is dat zij door (bedreiging met) geweld zijn gedwongen om geld of goederen af te geven aan de daders. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van (het medeplegen van) afpersing.

4.3.5 Zaaksdossier Ararat

Op maandag 14 juni 2021 is in een woning in Berkhout het levenloze lichaam aangetroffen van [slachtoffer 1] . Hierop is een opsporingsonderzoek gestart dat de naam Ararat kreeg. In het onderzoek Ararat zijn vijf personen als verdachte aangemerkt: de verdachte, [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] .

4.3.5.1 Bewijsoverweging

Door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden

Op grond van de inhoud van het dossier en de bewijsmiddelen in de bijlage neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.

Aantreffen van het slachtoffer [slachtoffer 1]

Op maandag 14 juni 2021 rond 13:55 uur kreeg de politie een melding dat in de woning aan het [adres 1] te Berkhout een overleden persoon lag. De politie is naar de woning gegaan en trof op de grond in de woonkamer, het levenloze lichaam aan van [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum 2] ). [slachtoffer 1] lag op zijn buik, was op blote voeten en droeg alleen een onderbroek.

Sporen in de woning van het slachtoffer

De voordeur en het kozijn van de woning waren beschadigd door wrikken met een breekijzer en een schroevendraaier. De ruit van de voordeur was gebroken. Op de vloer van de woning was een bloedsporenpatroon te zien en zijn afdruksporen gevonden die zijn veroorzaakt door blote voeten. Deze sporen liepen van de gang, via de woonkamer en de keuken tot bij de achterdeur in de bijkeuken en vervolgens terug tot aan de plaats in de woonkamer waar het lichaam van [slachtoffer 1] is gevonden. In de bijkeuken is op de grond een hockeystick gevonden. Op de buitenzijde van de voordeur en op de vloer in de gang zijn schoenzoolafdruksporen gevonden met een profiel dat overeenkomt met dat van Nike-schoenen. Moeten (indrukken) in het kozijn van de deur tussen de gang en de woonkamer wijzen erop dat daar een worsteling is geweest waarbij een breekijzer en een hockeystick zijn gehanteerd.

Op de grond in de woonkamer is de vaste telefoon gevonden. Gebleken is dat er om 02:56:43 uur en 02:57:29 uur met deze telefoon is geprobeerd om te bellen. Beide keren is er geen verbinding tot stand gekomen.

Onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer

Onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer 1] toonde aan dat hij een schotletsel aan de borst had waardoor de rechterondersleutelbeenader en rechterlong waren geperforeerd. Dit heeft geleid tot ademhaling- en longfunctiestoornissen en bloedverlies op basis waarvan het overlijden wordt verklaard. [slachtoffer 1] had ook een schotwond aan zijn linker ellenboog; dit betrof een doorschot en dit letsel was op één lijn te brengen met het schotkanaal door de borst. Verder waren er meerdere bloeduitstortingen, waaronder één aan de borst die kan zijn opgelopen door een krachtinwerking met een langwerpig voorwerp. Het tijdstip van zijn overlijden werd door de schouwarts geschat op waarschijnlijk rond 03:00 uur.

Geluidsopname camerasysteem [adres 11]

Een camerasysteem bij de woning aan het [adres 11] heeft een video- en geluidsopname gemaakt. Op de geluidsopname is omstreeks 02:33 uur en 02:39 uur een auto te horen die een zwaar, sportief geluid maakt. Tussen 02:54 uur en 02:56 uur zijn meerdere dreunen te horen, en om ongeveer 02:55 uur is er een harde knal te horen die nog even na-echoot en waarna de schapen in het weiland beginnen te blaten. Om 02:59:21 uur is de eerder genoemde auto met zwaar, sportief geluid wederom te horen, die ditmaal in tegengestelde richting reed.

Tussenconclusie ten aanzien van het overlijden van [slachtoffer 1]

Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat één of meer personen door middel van braak de woning van [slachtoffer 1] zijn binnengedrongen en dat er een gewelddadige confrontatie is geweest tussen deze persoon/personen en [slachtoffer 1] . De rechtbank concludeert voorts dat [slachtoffer 1] op 14 juni 2021 omstreeks 03:00 uur is overleden als gevolg van een schotwond in de borst.

Vuurwapen

Sporen op de kogel die in het lichaam van [slachtoffer 1] is gevonden zijn vergeleken met sporen op proefkogels uit het zilverkleurige vuurwapen dat op 29 juni 2021 bij het levenloze lichaam van [naam 1] is gevonden. De deskundige heeft in het rapport wapen- en munitieonderzoek gerapporteerd dat de resultaten van dit onderzoek veel waarschijnlijker tot en met zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer de kogel is afgevuurd uit de loop van dat vuurwapen, dan wanneer de kogel is afgevuurd uit een andere loop van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van het vuurwapen.

Schotresten op het lichaam van [slachtoffer 1] zijn vergeleken met schotresten op het lichaam van [naam 1] en schotresten die zijn aangetroffen op het lichaam van [slachtoffer 2] (een slachtoffer in het onderzoek Mainz). De drie verzamelingen deeltjes vertonen volgens de deskundige overeenkomsten. Zij worden alle drie gekenmerkt door de aanwezigheid van deeltjes met een bepaalde elementsamenstelling en er zijn deeltjes in aangetroffen die zelden door de deskundige zijn aangetroffen. De deskundige rapporteerde dat de bevindingen van het onderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer de verzamelingen deeltjes dezelfde bron van herkomst hebben, dan wanneer de verzamelingen deeltjes verschillende bronnen van herkomst hebben. Bron van herkomst is voor dit onderzoek gedefinieerd als schoten met dezelfde vuurwapen-munitie combinatie. De rechtbank heeft de deskundige die deze rapportage heeft opgesteld tijdens de zitting gehoord.

Op het in de woning van [naam 1] aangetroffen wapen is ook DNA-onderzoek verricht. In het rapport van 26 augustus 2021 schreef de deskundige dat in drie bemonsteringen (namelijk #21, #23 en #29) DNA-materiaal is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [verdachte] . In het rapport vergelijkend DNA-onderzoek van 28 oktober 2022 staat beschreven dat de bemonsteringen waarin DNA-materiaal was aangetroffen van op dat moment nog onbekende personen is vergeleken met de DNA-profielen van diverse slachtoffers, verdachten en andere personen. Uit dat rapport volgt dat in nog eens drie bemonsteringen (namelijk #17, #22, #24) DNA-materiaal is gevonden dat afkomstig kan zijn van [verdachte] . Uit deze zes bemonsteringen zijn telkens mengprofielen van verschillende donoren verkregen. Het DNA-profiel van [verdachte] komt overeen met deze DNA-mengprofielen. De bewijskracht van de overeenkomsten met het profiel van [verdachte] variëren van circa 1,3 miljoen tot meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker dat DNA van [verdachte] in de bemonsteringen aanwezig is dan de kans dat het DNA betreft van een willekeurige, niet aan hem verwante persoon.

In één bemonstering (#17) is DNA-materiaal aangetroffen dat afkomstig kan zijn van het slachtoffer [slachtoffer 1] . Het DNA-mengprofiel AANF5679NL#17 is circa 240 duizend keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer 1] en drie willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van vier willekeurige onbekende personen.

Op dit wapen is ook DNA-materiaal aangetroffen (in bemonstering #27) dat van [medeverdachte 6] afkomstig kan zijn. Uit deze bemonstering is een DNA-mengprofiel van minimaal twee donoren verkregen. Het DNA-profiel van [medeverdachte 6] komt overeen met dit DNA-mengprofiel. Het DNA-profiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – [medeverdachte 6] één van de donoren is dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen.

[medeverdachte 6] is met dat onderzoeksresultaat geconfronteerd en heeft toen gezegd dat dit wapen van [verdachte] is.

Tussenconclusies ten aanzien het vuurwapen

Op grond van het wapen- en munitieonderzoek, het vergelijkend schotrestenonderzoek en de toelichting van de deskundige ter terechtzitting, bovengenoemd DNA-onderzoek en de verklaring van [medeverdachte 6] , concludeert de rechtbank dat het wapen dat bij [naam 1] is gevonden, ook het wapen moet zijn geweest waarmee het schot is gelost dat [slachtoffer 1] dodelijk heeft getroffen. De rechtbank verwijst ook naar haar overwegingen op dit punt in haar bewijsoverweging in het onderzoek Mainz. Aangezien in zes bemonsteringen op dit wapen DNA-materiaal is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [verdachte] en gezien de hoge bewijskracht van de overeenkomsten met het DNA-profiel van [verdachte] , gaat de rechtbank ervan uit dat er DNA-materiaal van [verdachte] aanwezig was op het bij de dood van [slachtoffer 1] gebruikte wapen.

Camerabeelden en vluchtauto

Op camerabeelden van [adres 11] is te horen dat rond drie uur ’s nachts een auto komt aanrijden uit de richting van de woning van [slachtoffer 1] . De auto lijkt snel op te trekken en rijdt zonder verlichting. Op diverse camerabeelden is de auto te volgen via Spierdijk tot in Opmeer.

Getuige [getuige 4] heeft de auto die is te horen in een geluidsopname van het camerasysteem van een perceel aan de [adres 12] te Spierdijk herkend als zijn groene Opel Astra met kenteken [kenteken 7] en heeft verklaard dat hij zijn auto op 13 juni 2021 heeft uitgeleend aan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] .

De rechtbank acht zijn verklaring betrouwbaar omdat zijn verklaringen consistent en gedetailleerd zijn geweest en bovendien bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal. Zo passen de zendmastgegevens van de telefoons van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] van
13 juni 2021 bij de verklaring van [getuige 4] en heeft [medeverdachte 3] in afgeluisterde gesprekken tussen hem en zijn moeder en met zijn toenmalige vriendin bevestigd dat hij de auto van [getuige 4] heeft geleend.

De Opel Astra met kenteken [kenteken 7] is op 11 november 2021 door [medeverdachte 3] ingeleverd bij een autodemontagebedrijf in Blokker.

Tussenconclusie ten aanzien van de groene Opel Astra

Vanwege het tijdstip (zeer kort nadat [slachtoffer 1] dodelijk gewond is geraakt) en omdat de auto zonder verlichting reed en snel optrok, gaat de rechtbank ervan uit dat de groene Opel Astra van [getuige 4] is gebruikt als vluchtauto.

Telefoongegevens

Op twee telefoons van [naam 1] zijn notities gevonden die beide op 5 december 2020 zijn gemaakt. In de notities staat: ‘Berkhout [adres 1] ’ resp. ‘ [adres 1] ’.

Op 6 juni 2021 om 16:14 uur heeft [medeverdachte 2] een bericht gestuurd aan [naam 1] dat luidt: “32 min”. [naam 1] antwoordde “aii totzo”.

Uit locatiegegevens gekoppeld aan de telefoon van [naam 1] (Google Cloud gegevens) blijkt dat hij op 6 juni 2021 van 16:02 uur tot ten minste 16:57 uur in de buurt van treinstation Hoorn was.

Vervolgens reed [naam 1] over het Westeinde te Berkhout in de richting van De Goorn, bijna tot aan het eind van het Westeinde waar hij om 17:09 uur was. Op datzelfde tijdstip maakte [medeverdachte 2] contact met een Cell-ID in De Goorn.

Daarna reed [naam 1] terug richting Hoorn, via de Kerkebuurt en het Oosteinde te Berkhout. Om 17:13 uur reed [naam 1] ter hoogte van de woning van [slachtoffer 1] . Op datzelfde tijdstip maakte [medeverdachte 2] contact met een Cell-ID gelegen aan de Venneweg 2 te Berkhout. Om 17:16 uur maakten zowel [naam 1] als [medeverdachte 2] contact met de Cell-ID gelegen aan de Venneweg 2 te Berkhout. Deze Cell-ID biedt dekking aan de woning van het slachtoffer.
Om 17:31 uur was [naam 1] in de omgeving van het treinstation Hoorn. Op datzelfde tijdstip maakte [medeverdachte 2] contact met een Cell-ID die ook dekking geeft aan het treinstation te Hoorn.


Uit deze gegevens leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] en [naam 1] op 6 juni 2021 samen in de directe omgeving van de woning van [slachtoffer 1] zijn geweest.

Uit chatberichten die [medeverdachte 4] en [naam 1] op 7 juni 2021 vanaf 18:21 uur hebben uitgewisseld en uit de locatiegegevens van hun telefoons leidt de rechtbank af dat zij elkaar hebben ontmoet bij een coffeeshop in Hoorn. De chatberichten suggereren dat ook [medeverdachte 3] daarbij aanwezig was en dit wordt bevestigd door de verklaring van [medeverdachte 4] .

Vervolgens bewoog de telefoon van [naam 1] omstreeks 19:00 uur heen en weer over het Oosteinde te Berkhout. Daarna waren de telefoons van [medeverdachte 4] en [naam 1] wederom in Hoorn.

Op 7 juni 2021 om 21:12 uur schreef [naam 1] aan [medeverdachte 2] : “mondhoude zitten wij op iedereen wachte die enge en punt ze getallen taart gelijke 100procent stil in punten gaat wel snijden”. [medeverdachte 2] antwoordde om 21:23 uur: “krijgt zelfde zowie 100 de deel bro zo iedereen”.

Op 8 juni 2021 hadden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] contact. [medeverdachte 2] schreef [medeverdachte 4] : “gezegt heb je die crabs bro”, waarop [medeverdachte 4] antwoordde: “jaaa”, “klaar alles zere wij gaan”. Crabs (ook: Krabz) is de bijnaam van [medeverdachte 3] .

Op 9 juni 2021 rond 03:15 uur heeft de telefoon van [naam 1] wederom over het Oosteinde in Berkhout bewogen. Aan het eind van het Oosteinde is hij gekeerd en dezelfde weg terug gereden. Voorafgaand aan en na deze reisbeweging was de telefoon van [naam 1] bij de woning van [verdachte] .

Op 9 juni 2021 rond 11:15 uur schreef [medeverdachte 2] aan [verdachte] : “slootje checken je komen is”. [verdachte] antwoordde: “aaai”, “was daaar”, “efe die kijke jwz man moete”. Vervolgens schreef [medeverdachte 2] : “ai”, “is maar goeie”, “happen g deze moeten we”, “geen grap”, “alles ready”. In een verhoor vertelde [medeverdachte 2] dat “happen” betekent ‘proberen bij te verdienen’.

In de middag van 9 juni 2021 probeerde [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] telefonisch te bereiken. [medeverdachte 3] schreef in chatberichten aan [medeverdachte 2] vervolgens: “aan stiefmoeder thuis t werk is”, “dat niet te horen bro die hoeft”. [medeverdachte 2] antwoordde: “oke bro cool”, “pinda naar dalijk ga”, “bro en”, “regel alles”, “je weet precies”. Pinda is een bijnaam van [verdachte] .

Op 10 juni 2021 vroeg [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 2] : “wie is rastta”. [medeverdachte 2] antwoordde: “ [voornaam 2] broertje”. [medeverdachte 4] schreef daarop: “rasta en hij [voornaam 2] halen zegt”. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij door anderen ‘rasta’ wordt genoemd en zijn telefoonnummer stond in de telefoon van [naam 1] opgeslagen als ‘Rastaaaa Teammmlid’.

Op 11 juni 2021 zijn er chatberichten verstuurd tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] uitte daarin zijn onvrede over [medeverdachte 3] (“krabz”) die hij ‘kk driver’ noemt. [medeverdachte 2] antwoordde: “dingen met hem gesproken”, “zondag gaan”, “bro ik die doen torrie weet”, “goed alles hij moet fixen maken”, “ook gaat doen ie”.

Op 12 juni 2021 schreven [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] elkaar onderstaande berichten.

[medeverdachte 3] :[voornaam 3]

[medeverdachte 4] :ja

wat is plan

wil je doen wat

[medeverdachte 3] :jagen

[medeverdachte 4] :nooo

je blijf rustig

vandaag

risico lopen nu geen voor ga saus

morgen belangrijk dag

verpeste het niet ga

[medeverdachte 3] :zijn met oke dan rijden pak morgen we [voornaam 3] even rustig rondje ik en bespreken ook want auto gaan

weten te hij hoeft niet veel

die eventueel voet licht als ik andere er heb al nieuwe niet

[medeverdachte 4] :niks je hem zegt

die je auto pakt

gewoon

[medeverdachte 3] : yes

op aan kunnen maar wel van moet

[medeverdachte 4] :auto geregeld

morgen voor jongen

[medeverdachte 3] : ik pak zijn auto

heb gezegd keer tien je al ik

anders morgen starten de we alfa en op

niet tijds we dat voor bij auto ga verrassingen mar [slachtoffer 14] pakken te staan zijn

(…)

[medeverdachte 4] :bel [naam 8]

is hoeveel vraag ze tank

[medeverdachte 3] :didii zijn tank is

voor hij heeft auto wat

astra sport

En op 13 juni 2021:

[medeverdachte 4] :nu hij onderweg is

[medeverdachte 3] : si

mij ook osso haal.

Op 13 juni 2021 om 22:29 uur stuurde [medeverdachte 4] aan [verdachte] : “broer moet je halen we”. [verdachte] antwoordde: “waar jullie”, “reddy”. [medeverdachte 4] schreef vervolgens: “nu obdam”, waarna [verdachte] chatte: “loods ga wacht”.

Op 14 juni 2021 om 00:06 uur schreef [getuige 3] aan [medeverdachte 4] : “Ewa broer, doe je ding goed”. [medeverdachte 4] antwoordde: “Ja broer thans”.

Op 14 juni 2021 om 00:21 uur stuurde [verdachte] aan [medeverdachte 2] : “open dan swa”.

Tussenconclusie met betrekking tot telefoongegevens

De politie heeft de verdachten gevraagd naar de betekenis van de hiervoor genoemde chatberichten. Geen van de verdachten heeft een enigszins aannemelijke uitleg voor deze chatberichten gegeven. De chatgesprekken die de verdachten met elkaar voerden zijn door de verdachten gewist. De politie heeft de chatgesprekken gedeeltelijk kunnen terughalen, maar de woordvolgorde is daardoor gewijzigd (‘scrambled’). Desondanks wijst de inhoud van de berichten op een overval (torrie, happen, iedereen krijgt een gelijk deel) en er wordt ook gesproken over “zondag gaan” en “morgen belangrijk dag” wat past bij de nacht waarin de overval op [slachtoffer 1] plaatsvond (van zondag 13 op maandag 14 juni 2021). Ook voor de kortstondige bezoeken aan het Oosteinde te Berkhout op 6, 7 en 9 juni 2021 hebben de verdachten geen aannemelijke verklaringen gegeven. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 3] in chatgesprekken en door middel van voorverkenningen de overval op [slachtoffer 1] hebben voorbereid.

Locaties van de telefoons van de verdachten in de avond en nacht van de overval

De telefoon van [medeverdachte 4] maakte tussen 13 juni 2021 22:50 uur en 14 juni 2021 01:34 uur contact met een Cell-ID van een zendmast die dekking geeft aan de loods in Hoogwoud.

De telefoon van [verdachte] heeft op 14 juni 2021 tussen 01:18 uur en 02:05 uur middels data contact gemaakt met Cell-ID’s van een zendmast die dekking biedt aan diezelfde loods.

Op 14 juni 2021 om 01:23 uur maakte de telefoon van [medeverdachte 3] contact met een Cell-ID van diezelfde zendmast.

De telefoon van [medeverdachte 2] maakte om 01:34:06 uur contact met een Cell-ID die dekking biedt aan de loods in Hoogwoud.

Uit zendmastgegevens en locatiegegevens van de telefoon van [medeverdachte 5] volgt dat hij tussen ongeveer 18:01 uur en 23:06 uur in de buurt van de woning van [verdachte] is geweest en vanaf 00:26 uur in de omgeving van de loods in Hoogwoud aanwezig was.

Tussenconclusie met betrekking tot aanwezigheid in de loods voorafgaand aan overval

Uit de hiervoor genoemde gegevens over de locatie van de telefoons van de verdachten leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 3] rond half twee ’s nachts in de nacht waarin de overval op [slachtoffer 1] plaatsvond, in de omgeving van de loods in Hoogwoud zijn geweest.

De rechtbank ziet steun voor die conclusie in het hiervoor genoemde chatgesprek tussen [medeverdachte 4] en [verdachte] op 13 juni 2021 (“loods ga wacht”), de verklaring van [medeverdachte 4] bij de politie op 12 juli 2022, de ARS-gegevens van de auto van [naam 8] (de vriendin van [medeverdachte 2] ), en het volgende chatgesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] op 13 juni 2021 tussen 21:49 en 00:04 uur:

[medeverdachte 4] :broer al je onderweg ben

pinda wij moeten halen toch

[medeverdachte 2] : slootje halen zou ze gaan

(…)

[medeverdachte 2] :er ik bijna bro ben

[medeverdachte 4] : toch hoogwoud

[medeverdachte 2] :man ja

[medeverdachte 4] : aii

broer parra op niet mijn worden

straks

[medeverdachte 2] :waarom

wat

[medeverdachte 4] : krabz

[medeverdachte 2] :net die mat wat

[medeverdachte 4] : neus

[medeverdachte 2] :met lat hem ze neus

maar als sh*t ze ie

doet

is daat ie

[medeverdachte 4] :ja

(…)

[medeverdachte 2] :ben er ik.

De rechtbank begrijpt uit deze (gewiste en gescrambled teruggehaalde) berichten dat [medeverdachte 2] onderweg was naar de loods in Hoogwoud en dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] daar reeds waren. [medeverdachte 5] en [verdachte] zijn kennelijk door [naam 1] naar de loods gebracht. [medeverdachte 2] is gelet op het chatbericht van [verdachte] aan [medeverdachte 2] (“open dan swa”) kennelijk eerder dan hen aangekomen in de loods en moest de deur voor hen openen.

Beeldmateriaal gemaakt in de loods

Dat [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [verdachte] rond half twee ’s nachts in de loods in Hoogwoud waren, wordt bevestigd door beeldmateriaal dat daar is gemaakt. Op de telefoon van [medeverdachte 5] stonden foto’s opgeslagen waar hij en [verdachte] samen op te zien zijn. Die foto’s zijn gemaakt in de loods om 01:27 uur en 01:28 uur. Om 01:29 uur is in het kantoor van de loods een filmpje gemaakt met de telefoon van [medeverdachte 4] . Op dat filmpje is [medeverdachte 4] te zien en is de stem van onder andere [verdachte] te horen. Op het filmpje is een tas zichtbaar met daarin een zwart vuurwapen met een houtkleurig handvat (dat volgens verbalisant overeenkomsten heeft met een Scorpion vuurwapen), handschoenen en tape.

De rechtbank stelt vast dat alle verdachten tijdens deze video-opname in de loods aanwezig waren. De rechtbank acht het voorts onwaarschijnlijk dat dit wapen tijdens de overval op [slachtoffer 1] is achtergebleven in de loods, gelet op het feit dat dit wapen ook is gebruikt bij de woningovervallen die zijn gepleegd voor en na de overval op [slachtoffer 1] (onderzoeken Zulpich, pleegdatum 4 juni 2021 en Willich, pleegdatum 22 juli 2021). Daarbij speelt ook een rol dat geen van de verdachten heeft verklaard dat de Scorpion is achtergebleven in de loods. Dit is alleen gesuggereerd door de raadslieden.

Telefoons van de verdachten uitgeschakeld of inactief tijdens overval

Kort na de video-opname zijn de telefoons van de verdachten uitgezet of was daarop geen activiteit in de zin van telecommunicatie of geregistreerde stappen.n

[medeverdachte 5] , van 02:12 uur tot 03:03 uur; [medeverdachte 2] , van 01:34 uur tot 03:24 uur; [medeverdachte 4] , van 02:03 uur tot 05:50 uur; [verdachte] van 02:06 uur tot 04:26 uur; [medeverdachte 3] , van 02:10 uur tot 03:51 uur.

De rechtbank stelt vast dat dit ook nog zo was gedurende de tijd dat de overval op [slachtoffer 1] plaatsvond.

Locatie van de telefoons van de verdachten na de overval en de vlucht van [medeverdachte 5]

Toen de telefoon van [medeverdachte 2] om 03:24 uur weer een dataverbinding maakte, is de verbinding opgebouwd via een Cell-ID die dekking biedt aan de loods in Hoogwoud. De telefoon van [verdachte] maakte om 04:26 uur een datacontact met een zendmast die dekking bood aan diezelfde loods. De telefoons van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] maakten voor het eerst weer contact om respectievelijk 05:52 uur en 05:39 uur, via zendmasten die onder meer dekking bieden aan hun woningen.

De telefoon van [medeverdachte 5] is om 03:03 uur weer aangezet, dus zeer kort na de overval. [medeverdachte 5] was op dat moment in Berkhout. [medeverdachte 5] is te zien op camerabeelden die zijn opgenomen op het [adres 13] en [adres 14] te Berkhout en de [adres 15] te Hoorn. De kleding en de schoenen die [medeverdachte 5] die avond droeg (te zien op de foto’s die in de loods in Hoogwoud zijn gemaakt om 01:27 uur en 01:28 uur) komen overeen met de kleding en schoenen van de persoon die op deze camerabeelden te zien is en [medeverdachte 5] heeft in verhoren bij de politie bevestigd dat hij de persoon is die op de camerabeelden is te zien. Behalve [medeverdachte 5] zijn op die camerabeelden geen andere personen te zien. [medeverdachte 5] heeft voorts verklaard dat hij samen met anderen in een auto naar de plek in Berkhout is gereden waar – volgens [medeverdachte 5] – zou worden ingebroken.

Om 10:54 uur startte een dataverbinding vanaf de telefoon van [medeverdachte 5] naar een Cell-ID in een zendmast die dekking geeft aan de woning van [verdachte] . Uit een om 13:21 uur opgenomen video opgeslagen op de telefoon van [medeverdachte 5] volgt dat [medeverdachte 5] toen in de schuur bij de woning van [verdachte] was.

Tussenconclusie aankomst bij en vertrek van de plaats van het delict

Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachten in de groene Opel Astra vanaf de loods in Hoogwoud naar de woning van het slachtoffer zijn gereden. Na de overval is [medeverdachte 5] te voet gevlucht in de richting van Hoorn en hij is in de loop van de ochtend bij de woning van [verdachte] gearriveerd. De andere vier verdachten zijn met de groene Opel Astra gevlucht, die via Spierdijk naar de loods in Hoogwoud is gereden.

Chat [getuige 3] en [medeverdachte 4] 14 juni 2021

Op 14 juni 2021 om 15:50 uur vroeg [getuige 3] aan [medeverdachte 4] : “Was gelukt of niet”, en hij vroeg [medeverdachte 4] om geld. [medeverdachte 4] stuurde [getuige 3] vervolgens twee audioberichten, waarin hij zegt: “Broer ik heb echt geen doekoe op me bank man. Echt waar man. Ik heb alleen maar vijf euro op me bank, denk ik. Ik moet even kijken, ik weet niet man broer. Maar sowieso een donnie heb ik niet man broer. Ennuhhh broer uhhh… Het is uit de hand gelopen broer uhhh.” en “Zoals ik gister al zei broer. Ik ben er klaar mee. Je weet toch. Ik ben er echt klaar mee broer.”

Verklaringen van getuigen met wie de verdachten hebben gesproken

[getuige 3] is als getuige gehoord bij de rechter-commissaris. Hij heeft toen verteld dat hij van [medeverdachte 4] heeft gehoord dat [medeverdachte 4] bij de overval op [slachtoffer 1] betrokken was. Hij vertelde dat [medeverdachte 4] veel moeite heeft gehad met wat er is gebeurd, er slecht van sliep, geschrokken was en er nachtmerries van had.

De rechtbank acht de verklaring van [getuige 3] bruikbaar voor het bewijs, omdat deze steun vindt in de verklaring van getuige [getuige 5] .

[getuige 5] heeft verklaard dat hij van [medeverdachte 4] heeft gehoord dat [medeverdachte 4] en [verdachte] betrokken waren bij de overval op [slachtoffer 1] en dat bij die overval door [verdachte] is geschoten met een revolver. Hij hoorde dit van [medeverdachte 4] op de dag na de overval, toen zij bij een feestje bij [naam 9] thuis waren.

De rechtbank acht deze verklaring van [getuige 5] betrouwbaar. [getuige 5] is consistent en gedetailleerd geweest in zijn verklaringen en niet gebleken is van een motief bij [getuige 5] om een valse verklaring af te leggen. Maar belangrijker nog is dat zijn verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dat [slachtoffer 1] is doodgeschoten met een revolver komt overeen met de resultaten van het forensisch onderzoek. Daarnaast is DNA van [verdachte] aangetroffen op het bij de dood van [slachtoffer 1] gebruikte wapen. Verder schreef [medeverdachte 4] in een chatbericht aan [verdachte] van 14 juni 2021 om 18:25 uur (de dag na de overval op [slachtoffer 1] ): “zit bij [voornaam 4] ”. Dat bevestigt dat [medeverdachte 4] die dag bij [naam 9] thuis was, zoals [getuige 5] heeft verklaard.

Wat verder bijdraagt aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [getuige 5] is een afgeluisterd telefoongesprek tussen [getuige 5] en [medeverdachte 4] van 9 september 2022. Dit was kort nadat bekend werd dat er zich een getuige had gemeld die (uitsluitend anoniem) een verklaring wilde afleggen. Deze bedreigde anonieme getuige X heeft verklaard dat hij/zij van één van de daders van de overval met dodelijke afloop in Berkhout heeft gehoord dat [verdachte] het slachtoffer van deze overval heeft neergeschoten.

In zaaksdossier Oberhof heeft de rechtbank al uiteengezet dat zij de verklaring van deze getuige X niet voor het bewijs gebruikt. Van belang hier is echter dat [medeverdachte 4] er in het telefoongesprek van 9 september 2022 van uitgaat dat [getuige 5] deze getuige X is. Immers, hij zegt in dat gesprek onder andere: “je weet toch ik hou niet van veel praten man, begrijp je wat ik bedoel, ik weet in ieder geval wel dat ik jou één keer wat verteld heb, ik krijg vandaag een brief binnen, je weet toch, gooi mij niet in de saus broer, een brief van justitie”. Vervolgens leest hij letterlijk het proces-verbaal van de officier van justitie van 13 juli 2022 voor waarin staat dat de officier van justitie in contact is gekomen met getuige X en dat getuige X aan de verbalisanten van het Team Bijzondere Getuigen heeft verklaard: “ik heb van één van de daders van de overval met dodelijke afloop in Berkhout gehoord, dat [verdachte] het slachtoffer van deze overval heeft neergeschoten”. [getuige 5] zegt vervolgens dat hij niet snapt waarom [medeverdachte 4] hier op zijn naam komt, waarop [medeverdachte 4] zegt: “waarom broer, omdat ik jou… ik heb jou iets verteld, je weet toch en verder tegen niemand!”.

De uitlatingen van [medeverdachte 4] in dit telefoongesprek bevestigen dus de juistheid van de verklaring van [getuige 5] .

Er is ook een verklaring afgelegd door een persoon die op enig moment gedetineerd heeft gezeten in dezelfde penitentiaire inrichting als [verdachte] . Deze ‘beperkt anonieme medegedetineerde (11990029)’ heeft verklaard dat [verdachte] hem heeft verteld over een overval met dodelijke afloop. [verdachte] heeft deze medegedetineerde gezegd dat [verdachte] voorop liep en gewapend was, dat na het betreden van de woning een aantal stappen gedaan zijn en dat er toen iemand de trap af kwam. Het wapen is toen gericht, er heeft een klein handgemeen plaatsgevonden waarbij het vuurwapen vastgepakt werd of tegen het wapen is geslagen door het slachtoffer en het vuurwapen is afgegaan. Het slachtoffer is ter hoogte van zijn borst geraakt. Nadat het schot gelost was, wat niet de intentie was, werd besloten om weg te gaan en zijn de daders niet verder gegaan, aldus deze getuige. [verdachte] heeft de getuige ook verteld dat het wapen dat bij de overval is gebruikt, een Smith & Wesson .357 was en dat een vriend van [verdachte] met hetzelfde wapen zelfmoord gepleegd zou hebben.

Ook deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank bruikbaar voor het bewijs. Onderdelen van de verklaring van de medegedetineerde vinden steun in andere bewijsmiddelen. Dat de verdachten slechts enkele stappen in de woning hebben gedaan, dat er een handgemeen is geweest in de buurt van de trap en dat de verdachten zijn vertrokken nadat het schot is gelost, komt overeen met de sporen die zijn gevonden in de woning van [slachtoffer 1] . Dat zowel [verdachte] als het slachtoffer het wapen hebben aangeraakt komt overeen met de resultaten van het DNA-onderzoek dat is verricht op het wapen. Verder is juist dat het gebruikte wapen een Smith & Wesson .357 was, dat [slachtoffer 1] in de borst is geraakt en dat ook [naam 1] met datzelfde wapen om het leven is gekomen. Er is niet gebleken van een motief bij deze getuige om een valse verklaring af te leggen en ook is niet aannemelijk geworden dat deze getuige de informatie in zijn verklaring heeft verkregen uit de media of door het lezen van het (voorgeleidings)dossier van [verdachte] . Belangrijk om op te merken is dat de medegedetineerde de informatie van [verdachte] heeft gehoord in december 2021, terwijl pas uit het DNA-rapport van 28 oktober 2022 bleek dat er ook DNA van [slachtoffer 1] op het wapen zat. De medegedetineerde kon in december 2021 dan ook niet weten dat in oktober 2022 bevestigd zou worden dat [slachtoffer 1] het wapen heeft aangeraakt. Sommige onderdelen van de verklaring van de medegedetineerde kloppen weliswaar niet met andere onderzoeksresultaten (namelijk dat er een Audi RS3 is gebruikt en dat degene die te voet vluchtte dezelfde persoon is als degene die zelfmoord pleegde), maar de hiervoor beschreven punten die wel overeenstemmen wegen voor de rechtbank zwaarder.

Tot slot is van belang om te markeren dat deze drie getuigenverklaringen elkaar ook onderling ondersteunen.

Tussenconclusie met betrekking tot verklaringen van getuigen

Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat drie personen hebben verklaard dat zij van [medeverdachte 4] of [verdachte] hebben gehoord dat [medeverdachte 4] en/of [verdachte] betrokken is/zijn geweest bij de overval op [slachtoffer 1] . Twee van deze getuigen hebben [verdachte] aangewezen als de schutter. Nu deze verklaringen steun vinden in de resultaten van het forensisch onderzoek, gaat de rechtbank ervan uit dat [verdachte] degene is geweest die het schot heeft gelost als gevolg waarvan [slachtoffer 1] is overleden.

Standpunt van de officier van justitie ten aanzien van zaaksdossier Ararat

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen is dat alle vijf de verdachten als medeplegers betrokken zijn geweest bij de overval op [slachtoffer 1] .

De betrokkenheid van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 3] zou volgens de officier van justitie moeten worden gekwalificeerd als het medeplegen van een gekwalificeerde doodslag en als het medeplegen van een poging tot diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend. Deze vier verdachten zijn ook betrokken geweest bij één of meerdere overvallen waarbij wapens zijn gebruikt en zijn afgevuurd. Bij de overval in Avenhorn op 7 januari 2021 (onderzoek Zwenkau) is de bewoonster door [verdachte] in de keel geschoten. Het was bij deze vier verdachten dus bekend dat er een scherp schietend vuurwapen mee zou gaan en zou worden gebruikt als dat nodig was. Deze vier daders hebben dan ook op z’n minst het voorwaardelijk opzet gehad op het gericht gebruik van een met scherp schietend vuurwapen ten aanzien van het slachtoffer.

Wat betreft [medeverdachte 5] staat de officier van justitie een andere bewezenverklaring voor ogen. Hij is namelijk niet betrokken geweest bij eerdere overvallen. Het is daarom niet bewijsbaar dat [medeverdachte 5] wist dat [verdachte] de trekker zou overhalen als het slachtoffer zich zou verzetten. [medeverdachte 5] dient daarom te worden vrijgesproken van de gekwalificeerde doodslag.

Volgens de officier van justitie dient [medeverdachte 5] wel veroordeeld te worden voor het medeplegen van een poging tot diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend. In de aard van het plan om een woningoverval te plegen ligt besloten dat [medeverdachte 5] bereid was daarbij enig geweld toe te passen, hetgeen het meenemen van de vuurwapens, het breekijzer en de tape laten zien. [medeverdachte 5] heeft het opzet, in voorwaardelijke zin, gehad om het geweld toe te passen nu mag worden aangenomen dat iemand zich niet zomaar van zijn geld laat beroven. Als medepleger is [medeverdachte 5] medeverantwoordelijk voor het geweld dat is gepleegd door zijn medeverdachten, aldus de officier van justitie.

Standpunt van de verdediging ten aanzien van zaaksdossier Ararat

De verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 13 op 14 juni 2021 in de loods in Hoogwoud wiet heeft geknipt en niet betrokken is geweest bij de overval op [slachtoffer 1] . Volgens de verdediging wordt die verklaring niet door het dossier weerlegd. In het dossier zit een foto van de verdachte die bij een hennepkwekerij in aanbouw staat (map ZD06-13, p. 2879). De verdediging heeft daarnaast opgemerkt dat de telefoon van de verdachte niet is uitgezet, terwijl de telefoons van de anderen wel uit lijken te zijn gezet. De verdachte heeft verklaard dat er een overdracht van DNA heeft kunnen plaatsvinden via een tasje dat hij aan [naam 1] heeft gegeven of via de stoel in de schuur van de verdachte waar op 1 juni 2021 het wapen op heeft gelegen. Voorts is niet duidelijk wanneer het DNA-materiaal van de verdachte op het wapen terecht is gekomen. De verdediging heeft verder opgemerkt dat niet uitgesloten kan worden dat anderen dan deze vijf verdachten verantwoordelijk zijn voor de overval op [slachtoffer 1] .

Oordeel van de rechtbank ten aanzien van zaaksdossier Ararat

De verklaring van de verdachte dat hij in de nacht van 13 op 14 juni 2021 weliswaar in de loods in Hoogwoud was, maar niet betrokken is geweest bij de overval op [slachtoffer 1] acht de rechtbank niet aannemelijk. Dat de verdachte zich die nacht niet met een overval maar met het knippen van hennep bezig hield, vindt geen ondersteuning in het dossier. Uit een procesverbaal van de politie volgt dat op 17 augustus 2021 geen sporen van hennep of wiet zijn gevonden in de loods, er is niets geroken en er is geen plaats gezien waar de wiet is geknipt of verwerkt. De verdachte heeft gezegd dat er op zijn telefoon beeldmateriaal moet zijn dat aantoont dat hij die nacht wiet heeft geknipt, maar de rechtbank heeft dat beeldmateriaal niet aangetroffen in het dossier. De foto op pagina 2879 waar de verdediging naar verwijst is door [naam 3] verzonden aan [medeverdachte 2] op 3 augustus 2021. Dat is circa zeven weken na de overval op [slachtoffer 1] en de kwekerij op die foto was toen nog in aanbouw.

De verdediging heeft tevens verweren gevoerd omtrent het gebruik van de verklaringen van onder andere [getuige 5] en de ‘beperkt anonieme medegedetineerde’. De rechtbank heeft in het onderzoek Oberhof al uiteengezet waarom de rechter-commissaris de verdediging mocht beletten vragen te stellen aan deze getuigen en waarom er geen sprake is van een (ontoelaatbare) inbreuk op het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM. De rechtbank heeft op die plaats in dit vonnis het voorwaardelijk verzoek om deze getuigen de belette vragen alsnog te mogen stellen, reeds afgewezen. Hiervoor heeft de rechtbank gemotiveerd waarom zij de verklaringen van [getuige 5] en de medegedetineerde wel bruikbaar acht voor het bewijs. In het onderzoek Mainz heeft de rechtbank de suggestie van de verdachte dat er sprake kan zijn van overdracht van DNA-materiaal verworpen, onder meer vanwege de plaats op het wapen waar dat DNA-materiaal is aangetroffen (binnenkant van de trommelashouder) en omdat zijn suggestie van overdracht weinig concreet is geworden en onvoldoende is onderbouwd. Om herhaling te voorkomen verwijst de rechtbank naar de hiervoor genoemde passages in dit vonnis. In aanvulling daarop merkt de rechtbank op dat het DNA-bewijs moet worden gewogen in combinatie met de verklaringen van [getuige 5] en de medegedetineerde.

Dat anderen dan de vijf verdachten verantwoordelijk zijn voor de overval op [slachtoffer 1] acht de rechtbank niet aannemelijk. De betrokkenheid van de verdachten acht de rechtbank bewezen op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage 2 zijn opgenomen. Daar komt bij dat er geen anderen te zien zijn op camerabeelden die zijn opgenomen in de omgeving van de woning van het slachtoffer, dat in de chatgesprekken van de verdachten geen andere personen als mededaders naar voren komen en dat het gebruik van de auto van [getuige 4] , het vuurwapen dat bij [naam 1] is gevonden en de aanwezigheid van [medeverdachte 5] op de plaats van het delict deze dadergroep in direct verband brengt met de overval.

De overige gevoerde verweren worden weerlegd door de door de rechtbank geselecteerde bewijsmiddelen, zijn reeds besproken in het hoofdstuk ‘Door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden’ of behoeven geen bespreking omdat de bewijsmiddelen waarop die verweren betrekking hebben niet door de rechtbank voor het bewijs worden gebruikt.

Kwalificatie

Aan de verdachte is het medeplegen van zowel gekwalificeerde doodslag (artikel 288 Sr) als poging tot diefstal met geweld/afpersing ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden (artikel 312/317 Sr) ten laste gelegd. De rechtbank verwijst allereerst naar de in zaaksdossier Zwenkau gemaakte algemene opmerkingen over de eisen die de wet stelt aan een bewezenverklaring van gekwalificeerde doodslag. Hieronder licht de rechtbank toe waarom voor de verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] aan die eisen is voldaan.

Opzet

Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet worden vastgesteld dat de verdachten de woning zijn binnengedrongen met de intentie [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Het opzet van de verdachten was erop gericht een overval te plegen en een groot geldbedrag buit te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is dus geen sprake van zogenoemd ‘vol’ opzet op de dood van [slachtoffer 1] .

Voorwaardelijk opzet

Van belang om te markeren is dat de verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] betrokken zijn geweest bij eerdere overvallen die zij gezamenlijk hebben gepleegd en waarbij vuurwapens zijn gebruikt. In twee gevallen is dat vuurwapen ook daadwerkelijk door [verdachte] afgevuurd, namelijk in de onderzoeken Mainz en Zwenkau. In het onderzoek Mainz is met een wapen in de richting van het hoofd van slachtoffer [slachtoffer 2] geschoten toen hij zich verzette tegen de overvallers. In het onderzoek Zwenkau is [slachtoffer 14] vast te staan dat het slachtoffer [slachtoffer 9] in haar hals is geschoten toen zij en haar partner zich verzetten tegen de overvallers. Gelet op de betrokkenheid van de verdachte bij deze eerdere overvallen waarbij vuurwapens zijn gebruikt, moest de verdachte er ook bij deze overval ernstig rekening mee houden dat een of meer wapen(s) zou(den) worden meegebracht en gebruikt. Door kennelijk een vuurwapen direct bij de hand te hebben, waarbij het, gelet op het feit dat [slachtoffer 1] in de gang van de woning is neergeschoten, aannemelijk is dat dit wapen was doorgeladen, hebben de verdachten zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat bij verzet door [slachtoffer 1] het vuurwapen zou worden gebruikt en dat hij daardoor zodanig ernstig gewond zou raken, dat zijn dood het gevolg zou zijn. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat schotwonden onder omstandigheden dit gevolg kunnen hebben. Bovendien is [slachtoffer 1] in de borst geschoten. De borst is een kwetsbaar deel van het lichaam omdat zich daarin vitale organen bevinden.

Aangezien deze vier verdachten in dezelfde samenstelling (aangevuld met [medeverdachte 5] ), wederom midden in de nacht, een tijdstip waarop bewoners doorgaans thuis zijn, gewapend naar een woning zijn gegaan met het doel de bewoner met (bedreiging met) geweld te beroven, hebben zij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat ook bij deze overval de bewoner zou worden neergeschoten in geval van verzet.

Daarnaast is op het filmpje van de tas met de Scorpion (dat is gemaakt kort voor vertrek van de loods naar Berkhout) de verdachte te horen en [medeverdachte 4] te zien. Zij hadden daarom nog meer reden om rekening te houden met de aanwezigheid van een vuurwapen. Voor de verdachte geldt bovendien dat hij door de rechtbank als de schutter wordt beschouwd en dus van de aanwezigheid van dat vuurwapen op de hoogte was.

Oogmerk

Duidelijk is dat de daders uit waren op het contante geld dat in de woning van [slachtoffer 1] aanwezig was. Zij hebben de voordeur van de woning opengebroken, ten minste één van de daders heeft de woning betreden, waarna in de hal van de woning een gevecht heeft plaatsgevonden met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 1] is daarbij in de borst geschoten. Daarna hebben de daders de woning van [slachtoffer 1] verlaten. De rechtbank kan aan deze gang van zaken, en bij gebrek aan een verklaring van één van de verdachten over de aanleiding voor het schot, geen andere conclusie verbinden dan dat [slachtoffer 1] kennelijk is neergeschoten omdat hij de daders in zijn woning betrapte en zich tegen hen verzette. Dat het wapen per ongeluk zou zijn afgegaan is niet verklaard door degene die het wapen hanteerde (de verdachte) en blijkt ook niet anderszins uit het dossier. De beperkt anonieme medegedetineerde verklaarde weliswaar dat het wapen is afgegaan doordat [slachtoffer 1] het vastpakte, maar ook dat het wapen al op [slachtoffer 1] gericht werd toen hij de trap af kwam. Het wapen is pas afgegaan nadat er een handgemeen was ontstaan in de gang.

De rechtbank acht daarmee bewezen dat de verdachten de doodslag hebben gepleegd met een specifiek doel, namelijk om aan zichzelf en/of de medeverdachten hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren. De rechtbank acht dus het voor gekwalificeerde doodslag vereiste oogmerk aanwezig. Niet uitgesloten is dat – gelet op de betrapping op heterdaad door en het daarop volgende verzet (met behulp van zijn hockeystick) van [slachtoffer 1] – het vuurwapen is gebruikt om de vlucht mogelijk te maken (en dus: straffeloosheid te verzekeren). Uit de rechtspraak volgt overigens dat – zoals in het geval van [slachtoffer 1] – ook sprake kan zijn van het oogmerk om zich het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren in het geval de diefstal (nog) niet is voltooid en dus (nog) niets is weggenomen van het slachtoffer. n

Vgl. HR 1 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2013:819 en PHR 3 september 2013, ECLI:NL:PHR:2013:842.

Dat het wapen is afgegaan voordat er iets uit de woning van [slachtoffer 1] is weggenomen, vormt dus geen obstakel voor het aanwezig achten van het vereiste oogmerk.

Conclusie

Naar het oordeel van de rechtbank is de doodslag vergezeld van een poging tot diefstal met geweld en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.

Conclusie ten aanzien van zaaksdossier Ararat

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gekwalificeerde doodslag. Uit het voorgaande volgt eveneens dat de verdachte zich samen met voornoemde medeverdachten en [medeverdachte 5] schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend.

De rechtbank merkt op dat hierbij voor de verdachte sprake is geweest van eendaadse samenloop. Dat betekent dat de gedragingen van de verdachte weliswaar twee strafbare feiten opleveren maar hem in wezen één verwijt wordt gemaakt nu het gaat om dezelfde handelingen die op dezelfde tijd en plaats plaatsvonden.

4.3.5.2 Vrijspraak van medeplegen van poging tot afpersing

Uit het bewijs volgt dat de verdachte en zijn mededaders voornemens waren om een groot geldbedrag weg te nemen van [slachtoffer 1] . Niet gebleken is dat het voornemen (ook) was om [slachtoffer 1] door (bedreiging met) geweld te dwingen om geld of goederen af te geven aan de verdachte en zijn mededaders. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van (het medeplegen van) een poging tot afpersing, de dood ten gevolge hebbend.

Zaaksdossier Willich

Zaaksdossier Willich gaat over een woningoverval op 22 juli 2021 op een woning aan de [adres 7] in Noord-Scharwoude. Naast de verdachte zijn hiervoor [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] als verdachten aangemerkt.

4.3.6.1 Bewijsoverweging

Door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden

Op grond van de inhoud van het dossier en de bewijsmiddelen in de bijlage neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.

Verklaringen van de aangevers [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14]

Op 22 juli 2021 vanaf 03:44 uur vond een woningoverval plaats aan de [adres 7] in Noord-Scharwoude, waarbij portemonnees, een sleutel, een telefoon en een breekijzer zijn weggenomen. Het betrof een woonhuis met daarnaast een steeg en daaraan grenzend een schuur/garage met woongedeelte. Aangever [slachtoffer 13] verbleef in de schuur en aangever [slachtoffer 14] in de woning. Beiden waren aan het slapen op het moment van de overval. [slachtoffer 13] is tijdens de overval bedreigd met een wapen, geschopt en vastgebonden met tape. De daders vroegen [slachtoffer 13] naar geld en vroegen waar de wiet lag. [slachtoffer 14] is beschoten, heeft gevochten met één van de daders en is ernstig gewond naar het ziekenhuis gebracht. Op de eerste verdieping van de woning waar [slachtoffer 14] verbleef zijn een hennepkwekerij en onder andere hennepplantjes gevonden.

Letsel van de aangever [slachtoffer 14]

bleek een schotwond te hebben in de borst. De kogel is door hem heen gegaan. Er was sprake van gebroken ribben, een klaplong, letsel aan meerdere longkwabben en een bloeding in de borstholte. Hij had vier liter bloed verloren en is geopereerd. De rechtbank stelt vast dat bij [slachtoffer 14] sprake is van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 Sr.

De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte een strafrechtelijke betrokkenheid heeft gehad als medepleger bij de ten laste gelegde woningovervallen op [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] en de poging gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer 14] .

Camerabeelden
In het dossier bevinden zich (beschrijvingen van) camerabeelden uit de omgeving van de plaats van het delict, te weten de [adres 7] te Noord-Scharwoude, en camerabeelden van de omgeving van de Korenmolen/Staartmolen/Watermolen te Noord-Scharwoude.

Uit de camerabeelden van de [adres 16] volgt dat bij de overval sprake was van een dadergroep van vijf personen. Te zien is dat om 03:44 uur deze groep van vijf personen de steeg van [adres 7] binnengaat waarna de overval op [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] volgt. Op de verschillende beelden zijn vijf personen te zien in donkere kleding met hoodies. De getuige [getuige 6] , die vier van de vijf daders de steeg uit zag [slachtoffer 14] en in de rug werd gelopen door een vijfde dader met een revolver, heeft het over in ieder geval drie personen met gezichtsbedekking (kappen). Omstreeks 04:34 uur verlaten de daders de plaats van het delict.

Omstreeks 04:40 uur is vervolgens een groep van vijf personen in donkere kleding en hoodies te zien op de Korenmolen. Deze groep personen loopt door naar de Staartmolen. Op de beelden van de [adres 17] (in samenhang met de beelden van [adres 18] ) is te zien dat drie van deze vijf personen gezichtsbedekking dragen. Verder is op de camerabeelden van zowel de Oranjestraat, als op die van de [adres 18] en [adres 17] te zien dat één van de vijf personen een rugtas draagt met een vlekkerige print, ook wel camouflageprint genoemd. Tenslotte is de portemonnee van aangever [slachtoffer 14] nog dezelfde dag teruggevonden in een speeltuin gelegen achter een woning aan de [adres 19] .

Op grond van bovenstaande bevindingen stelt de rechtbank vast dat de groep van vijf daders die te zien is op de beelden van de plaats van het delict, dezelfde groep is die later is te zien op de beelden van de omgeving Korenmolen/Staartmolen/Watermolen. Het aantal personen, hun kleding, de rugtas met camouflageprint en gezichtsbedekking komen namelijk overeen. Ook zit er weinig tijd tussen de video-opnames en is een deel van de buit (de portemonnee) teruggevonden op de route van de Oranjestraat naar de Staartmolen. Dit betekent dat naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat de daders van de woningoverval van de [adres 7] zich daarna bevinden in de omgeving Korenmolen/Staartmolen/Watermolen.

Vervolgens ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte één van deze daders is.

Voorbereiding en afspreken bij [verdachte]
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachten op 21 juli 2021 contact met elkaar hebben gehad om die avond af te spreken. Uit de WhatsApp-berichten leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 4] contact heeft met [verdachte] en dat [verdachte] aan [medeverdachte 4] vraagt om een auto (“wagie”) te regelen en dat hij moet zorgen dat alles klaar is (“regel alles reddy”). [medeverdachte 4] geeft dan aan [verdachte] aan dat het hem niet lukt om een auto te regelen (“ik kan nu geen waggie fixen”).

Ondertussen heeft [medeverdachte 4] contact met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 4] zegt: “lekker vanavond bij Pinda”. Uit het dossier blijkt dat Pinda de bijnaam van [verdachte] is. [medeverdachte 4] vraagt aan [medeverdachte 2] of hij ook aanwezig is. [medeverdachte 2] zegt dat hij aanwezig is en vraagt aan [medeverdachte 4] of alles geregeld (“gefixt”) is en of er een auto geregeld is om spullen weg te kunnen nemen (“een waggie om spullen te rossen”). [medeverdachte 4] geeft daarop aan dat [verdachte] een bus heeft geregeld. [medeverdachte 2] is dan tevreden (“oke cool bro”). Hij zegt dat hij op dat moment (16:28 uur) in Duinrell is en dat hij er rond 12 is (de rechtbank begrijpt: twaalf uur ‘s nachts).


Uit de berichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 4] aan [verdachte] vraagt of hij hem kan ophalen van station Heerhugowaard. [verdachte] antwoordt dat dat kan en dat hij eraan komt. Om 21:54 uur geeft [medeverdachte 4] aan dat hij [verdachte] belt als hij er bijna is en om 22:39 uur is [medeverdachte 4] kennelijk gearriveerd, want dan vraagt hij waar [verdachte] is. Op de camerabeelden van de [adres 17] is vervolgens te zien dat [verdachte] en [medeverdachte 4] omstreeks 23:02 uur achter elkaar aanlopen in de richting van de woning van [verdachte] .

Om 23:06 uur vraagt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 4] of hij met [verdachte] is en geeft hij aan dat hij zo uit huis gaat. Uit de verklaring van [medeverdachte 2] bij de politie volgt dat hij in de nacht van
21 op 22 juli 2021 met [naam 8] in de woning van [verdachte] was.

Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [verdachte] in de avond voor de overval hebben afgesproken in de woning van [verdachte] en dat er een auto moest worden geregeld om “spullen te rossen”.

Verklaring van de getuige [getuige 2]
De getuige [getuige 2] heeft met betrekking tot de overval in de nacht van 21 op 22 juli 2021 in NoordScharwoude verklaard dat [medeverdachte 2] en zijn vriendin [naam 8] die nacht bij haar en [verdachte] thuis waren op de [adres 8] . Ook waren er volgens haar twee andere mannen met een donkere huidskleur aanwezig. [getuige 2] heeft verklaard dat de mannen, waaronder [verdachte] en [medeverdachte 2] , in de nacht zijn weggegaan en dat [naam 8] bij haar is blijven wachten. Zij en [naam 8] hebben de hele tijd samen gezeten en zijn op enig moment in slaap gevallen. Toen ze terugkwamen zijn [medeverdachte 2] en [naam 8] weggegaan. Over [medeverdachte 4] heeft [getuige 2] verklaard dat zij hem in de ochtend bij haar thuis heeft gezien.

[getuige 2] heeft tijdens haar verhoor bij de politie op 3 oktober 2022 de bewegende beelden van de [adres 18] zoals vertoond in Opsporing Verzocht bekeken, en een still (overzichtsfoto) waarop van links naar rechts de daders 1 tot en met 5 te zien zijn (zoals te zien op p. 581 in Map ZD07). [getuige 2] heeft aangegeven iedereen te herkennen op de beelden. Zij heeft daarover gezegd dat als je met iemand omgaat, dat je diegene dan herkent. Op de overzichtsfoto herkent zij persoon 1 als zijnde [verdachte] . Persoon 2 met de schoudertas herkent zij als [medeverdachte 2] . Persoon 3 met de camouflagerugzak is volgens haar [medeverdachte 4] . Personen 4 en 5 zouden volgens [getuige 2] [naam 3] en een vriend van hem zijn. Verder heeft zij verklaard dat zij de auto die op de haar getoonde beelden de straat uitrijdt, herkent als de auto van [naam 8] .

Betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 2]
De verdediging heeft gesteld dat de verklaringen van de getuige [getuige 2] moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat zij op belangrijke onderdelen niet duidelijk, wisselend en inconsistent heeft verklaard. Dit verweer wordt verworpen.

Hoewel duidelijk is dat [getuige 2] over verschillende onderwerpen niet eenduidig of consistent heeft verklaard, maakt dit niet dat haar verklaring in het geheel niet betrouwbaar zou zijn. Voor de herkenning van de verdachten op de camerabeelden door [getuige 2] is van belang dat de beelden van een redelijke kwaliteit zijn, dat de gezichten van de personen op de beelden niet steeds bedekt zijn en dat [getuige 2] de verdachten goed kent, wat herkenning van de verdachten op de beelden vergemakkelijkt.

De rechtbank acht de verklaring van [getuige 2] – voor zover deze voor het bewijs wordt gebruikt – betrouwbaar, omdat deze voldoende gedetailleerd en concreet is en op essentiële onderdelen steun vindt in ander bewijsmateriaal. De rechtbank zal de verklaring van [getuige 2] dan ook gebruiken voor het bewijs, maar alleen voor zover haar verklaring steun vindt in ander bewijsmateriaal.
Ondersteuning voor de verklaring van [getuige 2]
Allereerst vindt de verklaring van [getuige 2] in relevante mate ondersteuning in de verklaring van [naam 8] die net als [getuige 2] aan de politie heeft verklaard dat zij één keer samen met [medeverdachte 2] bij [verdachte] en [getuige 2] thuis is geweest en dat zij toen de hele tijd samen met [getuige 2] in de woonkamer heeft gezeten. Ook heeft [naam 8] verklaard dat er die avond een groep van vier of vijf mannen in de keuken aanwezig was, waaronder [verdachte] en [medeverdachte 2] . [naam 8] heeft verklaard dat zij op de bank in slaap is gevallen en dat [medeverdachte 2] haar wakker heeft gemaakt, waarna [naam 8] en [medeverdachte 2] naar huis zijn gegaan. Volgens [naam 8] was toen alleen [verdachte] in de keuken. Zowel [naam 8] als [medeverdachte 2] hebben aan de politie verklaard dat zij samen wegrijden in de auto die om 04:50 uur wegrijdt over de Korenmolen, komende vanaf (de parkeerplaats achter) de Staartmolen. De verklaring van [naam 8] over het verloop van de avond/nacht past dus bij wat [getuige 2] hierover heeft verklaard.

Zoals hiervoor is overwogen heeft [getuige 2] [verdachte] herkend als degene die op de beelden van de [adres 18] voorop loopt (persoon 1). Zij herkent hem onder meer aan zijn loopje en beige schoenen en geeft daarbij aan dat hij een muts op heeft, maar geen gezichtsbedekking. [medeverdachte 2] heeft zij herkend als persoon 2. Op de beelden van de [adres 18] draagt persoon 2 een sporttas ter hoogte van de rechterheup.
Op de beelden van de [adres 17] is te zien dat persoon 1 nog steeds voorop loopt. Op deze beelden is ook te zien dat deze persoon geen gezichtsbedekking draagt, maar een muts op lijkt te hebben met een capuchon daaroverheen, zoals [getuige 2] heeft beschreven. Persoon 2, met de sporttas nu kruiselings om zijn schouder, loopt als derde de steeg in naast [adres 17] .
Vervolgens is op de beelden van de [adres 24] te zien dat de personen 1 en 2 omstreeks 04:43 uur achter elkaar aan de steeg naast [adres 17] uitkomen en vanaf de achterzijde van de Staartmolen, recht over de parkeerplaats, richting de Watermolen lopen. Persoon 2 doet tijdens het lopen de sporttas af en houdt hem in zijn hand. Uit de beelden van [adres 20] en [adres 21] volgt dat personen 1 en 2 doorlopen naar het voetpad richting [adres 22] tot en met [adres 23] . Komende vanaf dat voetpad, uit de richting van de parkeerplaats, is de tweede woning aan de rechterkant de woning van [verdachte] .

De rechtbank concludeert dat wat [getuige 2] en [naam 8] hebben verklaard, past bij hetgeen op de hiervoor beschreven camerabeelden is te zien en het daarbij behorende tijdspad.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande dan ook tot de conclusie dat [medeverdachte 2] en [verdachte] behoorden tot de groep van vijf daders die te zien is op de camerabeelden. [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn degenen die samen teruglopen naar de woning van [verdachte] , waar [medeverdachte 2] [naam 8] heeft opgehaald. Zeven minuten later vertrokken [medeverdachte 2] en [naam 8] met de auto van [naam 8] richting Hoogvliet Rotterdam.

Over persoon 3 op de beelden van de [adres 18] , de persoon met de rugzak met camouflageprint, heeft [getuige 2] verklaard dat dit [medeverdachte 4] is. Haar verklaring vindt op dit punt ondersteuning in het proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2022, waaruit samengevat volgt dat het uiterlijk van [medeverdachte 4] past bij persoon 3 (de kleinste verdachte met de rugzak met camouflageprint). Uit het proces-verbaal volgt dat het uiterlijk van persoon 3, wat betreft lengte, haardracht, (bakke)baarden en wenkbrauwen overeenkomt met het uiterlijk van [medeverdachte 4] , waarbij dit uiterlijk is vergeleken met een selfie van [medeverdachte 4] van 23 juli 2021, een dag na de overval. Ook passen de schoenen van persoon 3 bij de schoenen die [medeverdachte 4] eerder op de avond omstreeks 23:00 uur aan had.


Daar komt bij dat uit de getuigenverklaring van [getuige 4] volgt, in combinatie met chatberichten die zij elkaar hebben gestuurd, dat [getuige 4] [medeverdachte 4] op 22 juli 2021 in de loop van de ochtend heeft opgehaald op de Watermolen in Noord-Scharwoude. [medeverdachte 4] heeft toen aan [getuige 4] verteld wat er die avond was gebeurd, over de overval op de wietplantjes. [medeverdachte 4] zou tips hebben gekregen van jongens uit Amsterdam. Door middel van een chatbericht heeft [medeverdachte 4] aan [getuige 4] gevraagd om tegen niemand iets te zeggen.

Gebruikte vuurwapen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangever [slachtoffer 14] is beschoten met een vuurwapen. Hij had een schotwond aan de voor- en achterzijde van de borst, waarbij de kogel door hem heen is gegaan en in de woning is teruggevonden op de vensterbank. De huls is in de steeg teruggevonden. Uit munitie-onderzoek is gebleken dat de huls vermoedelijk is verschoten met een (semi-)automatisch werkend machinepistool van het kaliber 7,65mm Browning type Scorpion, merk Ceska Zbrojovka model 61 of merk Crvena Zastava model 84. De afvuursporen in de kogel passen eveneens bij dergelijke vuurwapens. [slachtoffer 13] heeft verklaard een machinegeweer met een demper te hebben gezien bij de daders.

Uit het proces-verbaal van bevindingen van 13 september 2022 volgt – samengevat – dat ook bij een andere overval waarbij de verdachte betrokken is (Ararat) sprake was van het voorhanden hebben van een Scorpion. Op een filmpje dat is gemaakt voorafgaand aan de woningoverval op [slachtoffer 1] op 14 juni 2021 is te zien dat [medeverdachte 4] een tas toont waarin een vuurwapen zit dat op een Scorpion lijkt. In het onderzoek Willich staat vast dat [slachtoffer 14] is beschoten met een Scorpion. Op grond van het dossier staat voor de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [verdachte] beschikten over het type wapen, te weten een Scorpion, waar [slachtoffer 14] mee is beschoten.

Tussenconclusie ten aanzien van het bewijs
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, tot de conclusie dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [verdachte] betrokken zijn geweest bij de gewelddadige woningoverval in Noord-Scharwoude. Ze hebben deze overval blijkens de chatgesprekken voorbereid, hebben voorafgaand aan de overval bij [verdachte] afgesproken en zijn vervolgens samen met anderen op pad gegaan. Uit de verklaringen van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 13] volgt dat alle daders een actieve rol hebben gehad tijdens de overval. De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van een vooraf voor alle verdachten duidelijk plan om een overval te plegen.

Kwalificatie

Aan de verdachten is ten aanzien van aangever [slachtoffer 14] het medeplegen van zowel een poging tot gekwalificeerde doodslag (artikel 288 Sr) als diefstal met geweld/afpersing (artikel 312/317 Sr) ten laste gelegd. De rechtbank verwijst allereerst naar de in zaaksdossier Zwenkau gemaakte algemene opmerkingen over de eisen die de wet stelt aan een bewezenverklaring van gekwalificeerde doodslag. Hieronder licht de rechtbank toe waarom voor [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [verdachte] aan die eisen is voldaan.

Opzet
Uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake was van vijf daders, onder wie in elk geval twee daders met een vuurwapen. Immers, [slachtoffer 14] is beschoten met een Scorpion en de getuige [getuige 6] beschrijft een revolver. Een andere dader had een (hand)bijl bij zich. Zij zijn eerst de schuur binnengedrongen waar [slachtoffer 13] verbleef, hebben hem met een vuurwapen en een bijl bedreigd en hebben hem vastgebonden met tape. Vervolgens is één van de daders de woning van [slachtoffer 14] binnengegaan, nadat een raam was verwijderd. [slachtoffer 14] lag te slapen op de bank. Hij is wakker geworden, van de bank gesprongen en is vervolgens afgegaan op de dader die in zijn woning was. Op dat moment is [slachtoffer 14] , door een dader die buiten voor het uitgenomen raam in de steeg stond, beschoten in de borst.

Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de daders de woning zijn binnengedrongen met de intentie [slachtoffer 14] van het leven te beroven. Hun opzet was er in de eerste plaats op gericht om een overval te plegen en zo geld, hennep en/of waardevolle goederen mee te nemen. De daders hebben immers tegen zowel [slachtoffer 13] als de getuige [getuige 6] geroepen ‘waar is de wiet’. Nadat [slachtoffer 14] met het vuurwapen is neergeschoten en hij is gevlucht, is de woning nog doorzocht en is in ieder geval [slachtoffer 14] portemonnee weggenomen. Van zogenoemd ‘vol’ opzet op de dood van [slachtoffer 14] is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.

Voorwaardelijk opzet
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood.

In dit kader overweegt de rechtbank dat wanneer men met een geladen vuurwapen een woning binnendringt of probeert binnen te dringen, zeker op een tijdstip dat de bewoners slapen, de kans aanmerkelijk is dat aanwezige bewoners wakker worden, zich tegen dat binnendringen zullen verzetten en dat daarbij, in ieder geval om aan de verzettende bewoner te ontkomen, het wapen wordt gebruikt tegen die bewoner.

[slachtoffer 14] is in de borst geschoten met een (semi-)automatisch wapen. De borst is een kwetsbaar deel van het lichaam omdat zich daarin vitale organen bevinden. Dit volgt ook uit de in het dossier aanwezige letselverklaring, waarin staat: “In algemene zin kan een penetrerende geweldsinwerking in de borstholte zoals een kogel potentieel levensbedreigend letsel veroorzaken. In de borstkas bevinden zich essentiële structuren zoals organen, (slag)aders en zenuwen.”

De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake was van een aanmerkelijke kans dat bij de overval op verzet zou worden gestuit en dat daarbij het vuurwapen zou worden gebruikt. Door de woning op deze wijze binnen te dringen hebben ook de daders, die niet de schutter waren, die aanmerkelijke kans bewust aanvaard. De verdachte is ook betrokken is geweest bij andere overvallen, waarbij deze overval in Noord-Scharwoude de laatste is van een reeks. Ook bij die andere overvallen zijn één of meer vuurwapens gebruikt, is in meerdere gevallen door de verdachte geschoten en tijdens de voorlaatste overval is een dodelijk slachtoffer gevallen. Onder deze omstandigheden kan bezwaarlijk worden volgehouden dat de verdachte er geen rekening mee hoefde te houden dat een vuurwapen gebruikt zou worden. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op doodslag.

Oogmerk
Tevens kan bewezen worden verklaard dat de daders deze poging tot doodslag hebben gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van de overval gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan de andere deelnemers hetzij straffeloosheid, hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren. Dit blijkt immers uit het feit dat het schot is gelost toen zij bij het binnendringen van de woning op de bewoner stuitten. Nadat [slachtoffer 14] zwaar gewond was geraakt en de woning kon uitvluchten, is de woning nog doorzocht op zoek naar waardevolle goederen en is in ieder geval de portemonnee van [slachtoffer 14] meegenomen.

Conclusie

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag. De rechtbank komt op grond van al het voorgaande ook tot een bewezenverklaring van het medeplegen van de diefstallen met (bedreiging met) geweld jegens [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] , ten gevolge waarvan [slachtoffer 14] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.

De rechtbank merkt op dat hierbij wat betreft aangever [slachtoffer 14] sprake is geweest van eendaadse samenloop van de poging tot gekwalificeerde doodslag en diefstal met (bedreiging met) geweld. Dat betekent dat deze gedragingen van de verdachte weliswaar twee strafbare feiten opleveren maar hem in wezen één verwijt wordt gemaakt nu het gaat om dezelfde handelingen die op dezelfde tijd en plaats plaatsvonden.


4.3.6.2 Vrijspraak van medeplegen van afpersing

Uit het bewijs volgt dat van de aangevers goederen zijn weggenomen. Niet gebleken is dat zij door (bedreiging met) geweld zijn gedwongen om goederen af te geven aan de daders. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van (het medeplegen van) afpersing.

4.3.7 Bewijsoverweging zaaksdossier artikel 140 Sr (criminele organisatie)

De verdediging heeft bepleit dat de verdachte van de ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie moet worden vrijgesproken, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte (als medepleger) betrokken is geweest bij de ten laste gelegde woningovervallen.

Juridisch kader

De rechtbank moet beoordelen of de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie in de zin van artikel 140 Sr. Het eerste lid van dat wetsartikel luidde ten tijde van het tenlastegelegde:

“Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.”

De rechtspraak van de Hoge Raad over artikel 140 Sr laat zich (voor zover relevant voor deze zaak) als volgt samenvatten.n

vgl. HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:969.

Onder een ‘organisatie’ moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur.

Van ‘deelneming’ aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.

Het is niet vereist dat vast komt te staan dat de betrokkene heeft samengewerkt met, of in ieder geval bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan de betrokkene.

Het gaat bij het misdrijf van artikel 140 Sr niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van misdrijven, maar om het ‘oogmerk’ tot het plegen van misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is.
Het oogmerk hoeft niet in de tenlastelegging nader te zijn omschreven, maar moet uit de bewijsvoering blijken. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.

De onderhavige zaak
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de inhoud van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen waaronder die van de hiervoor reeds bewezen verklaarde gewapende overvallen, dat voldoende is gebleken van een duurzame samenwerking en een min of meer gestructureerd samenwerkingsverband tussen de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] .

De in het dossier aanwezige communicatie tussen de verdachten en met anderen laat zien hoe de verdachte zich samen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] gedurende ongeveer een jaar bezighield met gewapende en gewelddadige overvallen op woningen en één tankstation. Zij hadden veelvuldig contact met elkaar over – samengevat – adressen die moesten worden gecheckt, het regelen van vluchtauto’s en (de aanschaf van) wapens, dempers en munitie. Zij verzamelden vaak (zowel voorafgaand aan als na afloop van de overval) met elkaar in de woning van de verdachte of in de loods van [medeverdachte 3] . Uit onder andere de getuigenverklaring van [medeverdachte 6] van 25 maart 2023 blijkt dat de verdachten uit waren op tips om overvallen te kunnen plegen.

Uit de communicatie die tussen de verdachten plaatsvond blijkt ook hun intentie, namelijk met het plegen van overvallen geld en waardevolle spullen verkrijgen. Regelmatig hadden zij het over geld (doekoe) dat moest worden gemaakt, omdat ze “honger” hadden. Illustratief is in dit verband een op het Snapchataccount van [getuige 2] aangetroffen filmpje van de verdachte van 2 april 2021. Op dit filmpje is te zien dat de verdachte door een woonkamer loopt in een vermoedelijk kogelwerend vest. Tijdens het lopen en praten is te zien dat hij zijn rechterhand zodanig plaatst dat het lijkt alsof hij een pistool gericht houdt. Op het filmpje is te horen dat de verdachte het volgende zegt: “ntv helemaal niks die sh*t op jullie poesje is voor ons een sample. Is die sh*t goed sta ik direct op je drempel, geef je paar (FON) koeffoes voor de combo van de kluis en de inhoud gaat met ons mee naar huis...ah”.

Verder blijkt uit de stukken in het dossier dat de verdachten van tevoren routes bekeken, waarbij er aandacht was voor de locatie van ANPR-camera’s. Ook blijkt uit het dossier dat tijdens de overvallen de telefoons van de verdachten vermoedelijk werden uitgezet en dat er vuurwapens, breekijzers en soms ook materiaal om slachtoffers te kunnen vastbinden mee werd genomen, zoals tiewraps (onderzoek Millet) en tape (onderzoeken Ararat en Willich).
Een handelwijze zoals hiervoor geschetst vergt een planmatige aanpak, samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen. Er was een duidelijke rolverdeling, die inhield dat [medeverdachte 3] zich overwegend bezig hield met het regelen van vluchtauto’s en het besturen ervan, terwijl de anderen, gekleed in donkere kleding met capuchons, bivakmutsen en/of (mond)maskers, gewapend naar binnen gingen. Daarmee is overigens niet gezegd dat [medeverdachte 3] een ten opzichte van zijn mededaders ondergeschikte rol vervulde. De rechtbank heeft bij de beoordeling van de rol van [medeverdachte 3] bij de afzonderlijke overvallen steeds toegelicht waarom [medeverdachte 3] als medepleger kan worden aangemerkt en de rechtbank ziet in hem een aan de anderen gelijkwaardige deelnemer aan de organisatie.

Met de bewezenverklaring van de in dit vonnis besproken overvallen is komen vast te staan dat de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft gehad in gedragingen dan wel gedragingen heeft ondersteund die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van die overvallen.

De verdachte en zijn medeverdachten zijn in het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie ook geslaagd gelet op de bewezen verklaarde overvallen. Het verweer van de verdediging dat de verdachte geen aandeel heeft gehad in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, is met de bewezenverklaring van de in dit vonnis besproken overvallen reeds verworpen.

Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich in de ten laste gelegde periode, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van gewelddadige, gewapende overvallen.

Dit betekent dat de onder feit 11 aan de verdachte ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie wettig en overtuigend kan worden bewezen.

4.4 Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:


Feit 1 (Mainz) – 15/150320-22
hij op 8 augustus 2020 te De Goorn, gemeente Koggenland, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd uit een woning gelegen aan de [adres 2] tezamen en in vereniging met anderen, een envelop (met daarin een geldbedrag ter hoogte van 3.000,- euro) en telefoons en sleutels, die aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een vuurwapen en breekijzers ter hand te nemen en
- meermalen met een breekijzer tegen het lichaam en op het hoofd van die [slachtoffer 2] te slaan en
- meermalen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] te schoppen en
- [slachtoffer 2] dreigend de woorden “geld, geld, geld” toe te voegen en
- meermalen met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 2] te schieten en

- [slachtoffer 3] vast te pakken en
- een vuurwapen tegen haar hoofd te drukken en te houden en
- haar dreigend de woorden “geld, geld, geld” toe te voegen en
- een voorwerp tegen de rug van die [slachtoffer 3] te duwen en
- die [slachtoffer 3] te dwingen mee te lopen;


Feit 2 (Oberhof) – 15/025523-23
hij op 9 augustus 2020 te Nieuwe Niedorp tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag en sigaretten en een kassalade (met inhoud), die aan Tankstation “ [slachtoffer 5] ” toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- die [slachtoffer 4] (dreigend) de woorden “Ga op de grond liggen” en “Maak de kassa open” en “waar is de kluis” toe te voegen, en
- een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, te richten op die [slachtoffer 4] , en
- met een slof sigaretten die [slachtoffer 4] op het hoofd te slaan;


Feit 3 (Millet) – 15/025523-23
hij op 30 december 2020 te Dreumel, gemeente West Maas en Waal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd uit een woning gelegen aan de [adres 4] , tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag en sieraden en een luchtbuks en een personenauto (Audi) en een portemonnee en een schroevendraaier en flessen champagne, die aan [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 6] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 7] en [slachtoffer 6] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- vuurwapens en een breekijzer en een hamer ter hand te nemen en
- (daarbij) dreigend tegen [slachtoffer 7] en [slachtoffer 6] de woorden “Geld” en “Er moet 100.000 euro liggen” toe te voegen, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en
- die [slachtoffer 7] te dwingen mee te lopen en
- de handen en voeten van die [slachtoffer 7] vast te binden en
- tegen het lichaam van die [slachtoffer 7] te slaan en
- aan de haren van die [slachtoffer 7] te trekken en
- die [slachtoffer 7] (met kracht) van het bed af te trekken, en
- een vuurwapen, althans een voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer 6] te houden en
- de handen en voeten van die [slachtoffer 6] vast te binden;


Feit 4 (Zwenkau) – 15/025523-23
hij op 7 januari 2021 te Avenhorn, gemeente Koggenland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging opzettelijk [slachtoffer 9] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen in de hals van die [slachtoffer 9] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,

welke poging tot doodslag werd gevolgd en vergezeld van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met geweld in vereniging van een geldbedrag en een portemonnee (met inhoud) en (auto)sleutels en sigaretten en een aansteker, gepleegd tegen die [slachtoffer 9] en [slachtoffer 8] ,

welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;


Feit 5 (Zwenkau) – 15/025523-23
hij op 7 januari 2021 te Avenhorn, gemeente Koggenland, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd uit een woning gelegen aan [adres 5] tezamen en in vereniging met anderen een geldbedrag en een portemonnee (met inhoud) en (auto)sleutels en sigaretten en een aansteker, die toebehoorden aan [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich die goederen wederrechtelijk toe te eigenen,

welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door

- vuurwapens ter hand te nemen en

- [slachtoffer 8] bij de keel vast te pakken en

- een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, op [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] te richten en te tonen, en

- meermalen (met een voorwerp) tegen het lichaam en op het hoofd van [slachtoffer 8] te slaan en

- dreigend te roepen “Geld” en “Ga je geld halen achter” en “Schiet hem dood” en “We willen het grote geld”, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en

- met kracht tegen het lichaam van die [slachtoffer 9] te duwen en

- met een vuurwapen op de keel van die [slachtoffer 9] te schieten

ten gevolge waarvan die [slachtoffer 9] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen;


Feit 6 (Ararat) – 15/247200-21
hij op 14 juni 2021 te Berkhout tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen op het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] te schieten,
welke doodslag werd vergezeld en voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een poging tot diefstal met geweld in vereniging van een of meerdere goederen van hun gading, gepleegd tegen die [slachtoffer 1]
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;


Feit 7 (Ararat) – 15/247200-21
hij op 14 juni 2021 te Berkhout gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn medeverdachten voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen, dat/die aan [slachtoffer 1] toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, de woning van die [slachtoffer 1] door middel van braak heeft betreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- vuurwapens en een breekijzer ter hand te nemen, en
- met een vuurwapen op het lichaam van die [slachtoffer 1] te schieten,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;

Feit 8 (Willich) – 15/259357-22
hij op 22 juli 2021 te Noord-Scharwoude gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd uit een woning gelegen aan de [adres 7] tezamen en in vereniging met anderen, een sleutel en een portemonnee (met inhoud) en een telefoon en een breekijzer toebehorende aan [slachtoffer 13] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 13] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een vuurwapen, op die [slachtoffer 13] te richten en te tonen, en
- dreigend de woorden toe te voegen: “We willen de sleutel van de woning van [voornaam 5] ” en “We willen geld”, althans woorden van soortgelijke dreigende aard of strekking en
- die [slachtoffer 13] met tape vast te binden;

Feit 9 (Willich) – 15/259357-22
hij op 22 juli 2021 te Noord-Scharwoude tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn medeverdachten voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer 14] van het leven te beroven,

met dat opzet met een vuurwapen in het bovenlichaam van die [slachtoffer 14] heeft geschoten,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,

welke poging tot doodslag werd gevolgd en vergezeld van enig strafbaar feit, te weten

een diefstal met geweld in vereniging en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Feit 10 (Willich) – 15/259357-22
hij op 22 juli 2021 te Noord-Scharwoude gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd uit een woning gelegen aan de [adres 7] tezamen en in vereniging met anderen

een portemonnee (met inhoud) toebehorende aan [slachtoffer 14] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 14] ,

gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door

- met een vuurwapen in het bovenlichaam van die [slachtoffer 14] te schieten en

- die [slachtoffer 14] bij de keel vast te pakken

ten gevolge waarvan die [slachtoffer 14] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen;


Feit 11 (criminele organisatie) – 15/025523-23
hij in de periode van 8 augustus 2020 tot en met 22 juli 2021 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven te weten het plegen van overvallen (artikel 312 Wetboek van Strafrecht).

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het bewezenverklaarde levert op:

Feit 1:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

Feit 2:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;


Feit 3:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

Feiten 4 en 5, eendaadse samenloop van:
medeplegen van poging tot doodslag, gevolgd en vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren
en

diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;

Feiten 6 en 7, eendaadse samenloop van:
medeplegen van doodslag, vergezeld en voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren


en

poging tot diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, waartoe de schuldige zich de toegang heeft verschaft door middel van braak en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en het feit de dood ten gevolge heeft;

Feit 8:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feiten 9 en 10, eendaadse samenloop van:
medeplegen van poging tot doodslag, gevolgd en vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren
en

diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;

Feit 11:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

In het Nederlandse strafrecht is het uitgangspunt dat elke dader verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door hem of haar gepleegde strafbare feit. Een strafbaar feit kan daarom in beginsel aan de verdachte worden toegerekend. Dat is anders als vanwege een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de dader het begaan van het strafbare feit niet kan worden toegerekend. Als een verdachte zijn daden verminderd zijn aan te rekenen, zal dit zich in de regel vertalen in een lagere straf.

De rechtbank heeft – mede gelet op de inhoud van het hierna te bespreken rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) – geen aanwijzingen voor verminderde toerekeningsvatbaarheid of ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Bij de verdachte was ten tijde van het plegen van de overvallen sprake van ADHD en een antisociale persoonlijkheidsstoornis met een kwetsbaarheid in de remming en een zwakke zelfregulatie, maar niet is gebleken dat dit van invloed is geweest op zijn wils- en handelingsvrijheid. Volgens de deskundigen van het PBC is er vanwege het planmatige handelen van de verdachte geen aanleiding om doorwerking van deze psychopathologie of disfuncties vast te stellen. De bewezen verklaarde strafbare feiten worden daarom door de rechtbank volledig aan de verdachte toegerekend.

Er is dus geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft een levenslange gevangenisstraf gevorderd. De officier van justitie heeft ter onderbouwing van deze strafeis het volgende aangevoerd.

De verdachte heeft geen gemakkelijke jeugd gehad. Er is sprake geweest van veel (gedwongen) hulpverlening, hetgeen van invloed is geweest op zijn ontwikkeling. In zijn jeugd is de verdachte een PIJ-maatregel opgelegd, hetgeen hem niet heeft weerhouden een maand na afloop van die maatregel weer een inbraak te plegen. De verdachte heeft een omvangrijk strafblad en is meermalen veroordeeld voor geweldsfeiten. Nog geen vijf maanden voor de woningoverval in zaaksdossier Mainz is de verdachte door het gerechtshof Amsterdam wegens een gewapende woningoverval veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. De verdachte heeft de onderhavige strafbare feiten gepleegd in de periode van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling van deze gevangenisstraf. De verdachte heeft in het onderzoek Ararat-Geul geweigerd medewerking te verlenen aan psychologisch en psychiatrisch onderzoek. Hij heeft wel meegewerkt aan het onderzoek bij het PBC. Hoewel wordt vastgesteld dat sprake is van ADHD en een antisociale persoonlijkheidsstoornis, wordt tot volledige toerekenbaarheid geconcludeerd. De verdachte laat berekenend en instrumenteel gedrag zien en kiest er zelf voor de strafbare feiten te plegen. Een nieuwe poging om de verdachte te laten behandelen om herhaling te voorkomen wordt niet zinvol geacht. Hiermee is de weg naar behandeling door middel van TBS voor het openbaar ministerie afgesloten. Het openbaar ministerie acht de beveiliging van de maatschappij wel hoogst noodzakelijk. De verdachte heeft kans gezien om in de periode van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling zeven overvallen te plegen, waarbij ook vastgesteld kan worden dat hij de schutter was in zaaksdossiers Mainz en Ararat. De verdachte functioneert volgens het lustprincipe (dat wat in hem opkomt wordt nauwelijks afgeremd door perspectief met realistische verwachtingen, zijn handelen is gericht op directe behoeftebevrediging) en geeft er geen enkele blijk van dat hij zijn criminele levensstijl wil veranderen. Hij blijft de feiten keihard ontkennen en heeft op zitting laten zien dat hij “in 1 seconde van 0 tot 100 gaat als hij iets hoort dat hem raakt”. Tegen deze achtergrond bezien is het openbaar ministerie van oordeel dat een tijdelijke gevangenisstraf geen recht doet aan de bescherming van de maatschappij. De enige manier waarop de maatschappij adequaat beschermd kan worden tegen deze levensgevaarlijke verdachte is door middel van een levenslange gevangenisstraf, aldus het openbaar ministerie.

7.2 Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft onder verwijzing naar verschillende uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) bepleit dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf in strijd is met artikel 3 EVRM. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat een levenslang gestrafte recht heeft op het vooruitzicht op enig moment in vrijheid gesteld te kunnen worden en dat er een reële mogelijkheid op herbeoordeling van de tenuitvoerlegging dient te zijn. Volgens de verdediging zijn de omstandigheden in Nederland op dit moment zodanig dat de herbeoordeling de toets van artikel 3 EVRM niet kan doorstaan. De verdediging heeft verder aangevoerd dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf bij deze feiten en bij deze verdachte niet passend is. De verdediging heeft er in dit verband onder meer op gewezen dat de verdachte nog maar 31 jaar oud is en dat een levenslange gevangenisstraf bij hem een stuk langer zal duren dan de maximale tijdelijke gevangenisstraf van dertig jaar. De verdachte is een beschadigde man, die in totaal misschien maar tien jaar van zijn leven vrij is geweest. Ondanks zijn voorarrest probeert hij zich te richten op zijn toekomst en vecht hij voor een behandeling van zijn trauma’s. Het opleggen van een levenslange gevangenisstraf zal hem niet alleen zijn vrijheid maar ook zijn toekomst ontnemen. Verder heeft de verdediging ervoor gepleit om bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat in zaaksdossier Ararat niet kan worden vastgesteld wie de schutter is geweest en met de mogelijkheid dat het wapen in een worsteling, en dus niet doelbewust, is afgegaan. Volgens de verdediging doet een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook recht aan het strafdoel van vergelding. Voor het geval de rechtbank tot een strafoplegging komt dient dit in de visie van de verdediging daarom een tijdelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf te zijn. Daarbij moet dan nog wel rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM is overschreden en met de “nieuwe VI-regeling”, die een maximale voorwaardelijke invrijheidsstelling van twee jaar inhoudt.

7.3 Oordeel van de rechtbank

Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.

Ernst van de feiten
De verdachte heeft in de periode van augustus 2020 tot en met juli 2021 deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezig hield met het plegen van gewelddadige (woning)overvallen, met name in de regio West-Friesland. De rechtbank acht bewezen dat hij samen met anderen de woningovervallen in de zaaksdossiers Mainz, Millet, Zwenkau en Willich heeft gepleegd. Voorts is hij betrokken geweest bij de overval op het tankstation in zaaksdossier Oberhof en heeft hij deelgenomen aan de woningoverval in het zaaksdossier Ararat, waar een dodelijk slachtoffer is te betreuren.

Ter toelichting op de ernst van deze feiten zet de rechtbank hieronder uiteen wat de slachtoffers van deze overvallen hebben doorgemaakt en welke gevolgen de overval voor hen heeft gehad.

Zaaksdossier Mainz betreft een woningoverval in De Goorn op 8 augustus 2020. De bewoners [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn midden in de nacht overvallen door vier gemaskerde mannen. Zij zijn met een vuurwapen bedreigd en [slachtoffer 2] is door meerdere daders met een breekijzer geslagen. Ook is hij tegen zijn hoofd geschopt en er zijn met het vuurwapen twee schoten afgevuurd in de richting van zijn hoofd. [slachtoffer 3] is in haar ondergoed naar buiten gevlucht. Daar is zij door een vijfde dader tegengehouden en weer teruggeleid naar de woning. De slachtoffers hebben grote gevoelens van angst moeten doorstaan en uit de toelichting bij hun verzoeken tot schadevergoeding blijkt dat zij uiteindelijk psychologische hulp hebben gezocht voor PTSS-klachten die als gevolg van de woningoverval zijn ontstaan. [slachtoffer 2] heeft nog lange tijd last gehad van het letsel dat hij bij de overval heeft opgelopen.

Zaaksdossier Oberhof betreft de overval op een tankstation in Nieuwe Niedorp op 9 augustus 2020. Deze overval is gepleegd door vier gemaskerde mannen. Drie van hen zijn de tankshop in gegaan en daar is kassamedewerker [slachtoffer 4] bedreigd met een vuurwapen. Hij moest op de grond gaan liggen en is onder schot gehouden. Vervolgens zijn sigaretten en (de inhoud van) kassalades gestolen. [slachtoffer 4] was destijds 18 jaar. Uit de toelichting op zijn verzoek tot schadevergoeding blijkt dat hij na de overval gedurende een periode van drie weken slecht heeft geslapen en dat het langere tijd heeft geduurd voordat hij een en ander “een plekje heeft kunnen geven”.


Zaaksdossier Millet betreft de woningoverval in Dreumel op 30 december 2020. De bewoners [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] zijn in de nacht overvallen door vier gemaskerde mannen. Zij zijn bedreigd met vuurwapens en een hamer en zijn vastgebonden met tiewraps. [slachtoffer 7] is aan haar haren van het bed getrokken. Hierbij is haar teen uit de kom geraakt en heeft zij snijwonden op haar knieën opgelopen en een kale plek op haar hoofd. Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding en uit het uitgeoefende spreekrecht blijkt dat [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] nog altijd last hebben van gevoelens van machteloosheid, angst, boosheid en onveiligheid.

Zaakdossier Zwenkau betreft de woningoverval in Avenhorn op 7 januari 2021. De bewoners [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] zijn in de nacht door drie gemaskerde mannen in hun slaapkamer overvallen. [slachtoffer 8] is in zijn gezicht geslagen en heeft met een hard voorwerp een klap op zijn achterhoofd gekregen, waardoor hij bloeduitstortingen en twee hoofdwonden heeft opgelopen. [slachtoffer 9] is gewond geraakt aan haar hoofd en is door een van de daders in haar hals geschoten. Zij heeft als gevolg van het schieten onherstelbare gehoorschade opgelopen en heeft ook andere lichamelijke klachten overgehouden, waardoor zij ernstig beperkt is in haar dagelijks functioneren. Zowel [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] hebben hulp gezocht voor de verwerking van de PTSSklachten, die als gevolg van de woningoverval zijn ontstaan.


Zaaksdossier Ararat betreft een mislukte woningoverval met fatale afloop in Berkhout op 14 juni 2021. De verdachte is samen met anderen in het holst van de nacht naar de woning van [slachtoffer 1] gereden, een alleenstaande man op leeftijd. Zij hadden het plan opgevat om daar geld te stelen dat in een kluis in de woning zou liggen. Daartoe hebben de verdachte en zijn medeverdachten vuurwapens, een breekijzer en een schroevendraaier meegenomen. De deur van de woning is opengebroken, waarna het in de hal van de woning tot een gewelddadige confrontatie is gekomen met [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] is daarbij in zijn borst geschoten, waarna de overvallers zonder buit zijn vertrokken. Zij hebben [slachtoffer 1] zwaargewond achtergelaten. [slachtoffer 1] heeft nog twee keer geprobeerd te bellen, maar is korte tijd later aan zijn verwondingen bezweken en [slachtoffer 14] te overlijden. Hij is de volgende dag door zijn buurman en diens collega gevonden.


Zaaksdossier Willich betreft de woningoverval in Noord-Scharwoude op 22 juli 2021. Bewoner [slachtoffer 13] woonde in de schuur bij deze woning. Hij is in de nacht overvallen door vier mannen, waarvan één man met een machinegeweer en één man met een bijl. Hij is geschopt, vastgetaped aan een stoel en er is een handdoek over zijn hoofd gedaan. Bij [slachtoffer 13] is een breekijzer weggenomen, waarmee de daders naar het woonhuis van [slachtoffer 14] zijn gegaan. Daar is het raam uitgenomen en een van de daders is naar binnen geklommen, waar [slachtoffer 14] op de bank lag te slapen. [slachtoffer 14] is wakker geworden en vrijwel direct in zijn borst geschoten door een dader die buiten de woning stond. Daarna is hij vastgepakt door de dader die in de woning was en in een worsteling geraakt. Het is [slachtoffer 14] gelukt om via de voordeur te ontsnappen. [slachtoffer 14] is naar de buren gevlucht en later met een schotwond afgevoerd naar het ziekenhuis. Hij is na een opname van zeven dagen weer uit het ziekenhuis ontslagen.

Gezien de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat alleen een vrijheidsbenemende straf van zeer lange duur passend is.


Bij het bepalen van de hoogte van de straf weegt voor de rechtbank uitermate zwaar dat de verdachte betrokken is geweest bij de dood van [slachtoffer 1] en die betrokkenheid (onder meer) als het medeplegen van een gekwalificeerde doodslag kan worden aangemerkt. In algemene zin kan worden gesteld dat gekwalificeerde doodslag een zeer ernstig feit betreft, hetgeen tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum. Voor gekwalificeerde doodslag kan ingevolge artikel 288 Sr een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste dertig jaren worden opgelegd. Meer in het bijzonder overweegt de rechtbank dat de verdachte en zijn medeverdachten met hun handelen onbeschrijfelijk veel leed hebben toegebracht aan de naasten van [slachtoffer 1] , waaronder de (klein)kinderen van zijn kort voor de overval overleden partner. Hun leven is als gevolg van de overval voorgoed veranderd. Lange tijd is voor hen en de mensen uit de directe (woon)omgeving van [slachtoffer 1] onduidelijk geweest wat er precies is gebeurd. Naast het verdriet om het overlijden van [slachtoffer 1] , heeft dit voor veel angst en gevoelens van onveiligheid gezorgd. Uiteindelijk is gebleken dat [slachtoffer 1] is gedood door toedoen van personen die uit waren op zijn geld. Nergens blijkt uit dat de verdachte of zijn medeverdachten zich hebben bekommerd om zijn lot. Integendeel, zij hebben hem voor dood achtergelaten. Deze wetenschap kan niet anders dan ondraaglijk zijn voor de mensen die [slachtoffer 1] lief hadden. Een woningoverval met fatale afloop zoals deze brengt ook in de rest van de maatschappij ernstige gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Juist in jouw eigen woning moet je je veilig kunnen voelen. Dit veiligheidsgevoel is de inwoners van Berkhout en andere inwoners uit de omgeving WestFriesland ontnomen.

De rechtbank acht het ronduit schokkend dat de verdachte en zijn medeverdachten zich kennelijk niets hebben aangetrokken van het overlijden van [slachtoffer 1] en het leed dat en de onrust die zij daarmee hebben aangericht. Amper een maand na deze fatale overval hebben zij zich immers weer schuldig gemaakt aan een woningoverval (zaaksdossier Willich), waarbij dit keer een bewoner vrijwel direct nadat de woning door één van de daders werd betreden met een (semi-)automatisch vuurwapen in zijn borst is geschoten. De kogel is door de borstkas van het slachtoffer gegaan, waarbij ribben zijn gebroken en een klaplong en ander inwendig letsel is ontstaan. In het ziekenhuis is het slachtoffer verteld dat als de kogel hem drie centimeter hoger had getroffen, een slagader zou zijn geraakt en hij het dan mogelijk niet zou hebben overleefd. De betrokkenheid van de verdachte bij deze woningoverval is door de rechtbank (onder meer) aangemerkt als het medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag.

Ook het handelen van de verdachte bij de woningoverval in zaaksdossier Zwenkau is door de rechtbank (onder meer) als het medeplegen van een poging gekwalificeerde doodslag aangeduid. Slachtoffer [slachtoffer 9] is in haar hals geschoten. Dat is een kwetsbare plek van het lichaam waar onder meer de luchtpijp, (slag)aderen en zenuwen doorheen lopen. De rechtbank constateert dat [slachtoffer 9] van geluk mag spreken dat zij het kan navertellen. [slachtoffer 9] heeft in de toelichting op haar vordering tot schadevergoeding en in het namens haar uitgeoefende spreekrecht uitgelegd hoe zeer haar leven en dat van haar partner hierdoor blijvend zijn veranderd.


Naast deze drie uitermate heftige strafbare feiten, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van nog twee andere gewelddadige woningovervallen. Ook dit zijn strafbare feiten waar hoge straffen op staan. Bij deze overvallen is buitensporig veel geweld gebruikt. Slachtoffers zijn bedreigd met vuurwapens. In zaaksdossier Millet zijn de slachtoffers vastgebonden met tiewraps. Bewoners zijn uit het niets, ook als zij meewerkten, met een koevoet geslagen of aan haren van het bed getrokken. [slachtoffer 2] is met de daders in gevecht geraakt en is beschoten met een vuurwapen. Bij meerdere slachtoffers zijn als gevolg van het uitgeoefende geweld verwondingen ontstaan. Voor anderen geldt dat zij hebben moeten toezien hoe dierbaren zijn mishandeld. Uit de toelichtingen op de verzoeken tot schadevorderingen en het uitgeoefende spreekrecht blijkt hoe groot de impact van dit alles op de slachtoffers is geweest en nog altijd is.

Naar het oordeel van de rechtbank weegt bij de hoogte van de straf ook strafverzwarend mee dat alle woningovervallen in de nachtelijke uren zijn gepleegd. Dit soort feiten zorgt voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving in het algemeen, en voor de slachtoffers in het bijzonder. De slachtoffers zijn ruw uit hun slaap gewekt en (meestal) in hun eigen slaapkamer overvallen, op een moment waarop zij kwetsbaar waren. Meerdere slachtoffers hebben aangegeven dat zij lange tijd slecht hebben kunnen slapen. Om zich weer enigszins veilig te kunnen voelen, hebben zij van hun slaapkamer een soort “safe room” gemaakt. Deuren zijn met dwarsbalken afgesloten en ramen zijn van plastic voorzien, zodat er niemand meer ongewild naar binnen kan komen . Sommige slachtoffers hebben waakhonden aangeschaft. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben zich uiteindelijk genoodzaakt gezien hun woning te verkopen, omdat zij zich daar niet meer veilig konden voelen. De woning herinnerde hen continu aan de overval en de daaruit voortvloeiende angst en verdriet. Dit illustreert hoe hevig de gevolgen van een woningoverval voor de bewoners kunnen zijn. Een woning zou altijd de plek moeten zijn waar je in geval van tegenspoed naar terug kan keren om je veilig en geborgen te voelen. Dit is de bewoners van deze woningovervallen op brute wijze ontnomen.

Naast deze woningovervallen is de verdachte tot slot nog betrokken geweest bij een gewapende overval op een tankstation, hetgeen een grote impact heeft gehad op de nog jonge kassamedewerker. Deze overval heeft midden op de dag plaatsgevonden, waardoor ook klanten en andere omstanders hiervan getuige zijn geweest.

De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich van dit alles geen enkele rekenschap gegeven en hebben gehandeld zonder enig respect voor het leven, het welzijn en het eigendomsrecht van anderen. Zij hadden kennelijk alleen oog voor eigen gewin. Zelfs nadat slachtoffers zwaar gewond zijn geraakt en er een dodelijk slachtoffer was gevallen, zijn zij doorgegaan met het plegen van woningovervallen.

Anders dan de verdediging heeft bepleit, gaat de rechtbank er bij de strafoplegging van uit dat de verdachte bij de overval op [slachtoffer 1] in Berkhout wel degelijk de schutter is geweest. Ook in zaaksdossiers Mainz en Zwenkau gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte de schutter was, terwijl vaststaat dat hij ook bij de andere overvallen een actieve rol had. Hij is telkens één van de daders geweest die zich toegang heeft verschaft tot de woningen en heeft geweldshandelingen verricht jegens de slachtoffers. Ook dit weegt zwaar bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf.

De rechtbank overweegt verder dat de verdachte geen enkele openheid van zaken heeft gegeven en geenspijt heeft betuigd voor zijn betrokkenheid bij de woningovervallen en bij het overlijden van [slachtoffer 1] . De naasten van [slachtoffer 1] tasten nog altijd in het duister over wat er die nacht precies is voorgevallen, terwijl de rechtbank zich alleszins kan voorstellen dat die informatie voor hen helpend kan zijn bij de verwerking van de dood van [slachtoffer 1] . Ook dit rekent de rechtbank de verdachte aan en houdt daarmee in zijn nadeel rekening.

Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- het strafblad van de verdachte, gedateerd 8 februari 2024;
- het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van 5 april 2022 van drs. J. Yntema, GZpsycholoog;
- het over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport van 11 april 2022 van J. van der Meer, psychiater;
- de over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapportage van 3 februari 2023 van het Pieter Baan Centrum (PBC), opgesteld door I.W.J. ten Post, GZ-psycholoog, en M. Fluit, psychiater.

Uit het strafblad van de verdachte maakt de rechtbank op dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. De onderhavige feiten zijn bovendien gepleegd gedurende de periode van een voorwaardelijke invrijheidsstelling, die nota bene verband hield met een veroordeling voor een gewapende woningoverval. Dit heeft de verdachte kennelijk niet weerhouden opnieuw overvallen te plegen. De rechtbank zal dit ten nadele van de verdachte meewegen bij de strafoplegging.

Uit de Pro Justitia rapportage van psycholoog Yntema en psychiater Van der Meer volgt dat de verdachte maar zeer beperkt heeft meegewerkt aan het onderzoek. Gezien de aanwijzingen voor psychopathologie in combinatie met zijn forse delictsgeschiedenis en de ernst van de thans ten laste gelegde feiten hebben zij geadviseerd de verdachte voor een klinische observatie en uitgebreider onderzoek in het PBC te plaatsen. De verdachte is vervolgens geobserveerd in het PBC.

De Pro Justitia rapportage van het PBC houdt – voor zover van belang – onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van een psychische stoornis in de zin van ADHD van het gecombineerde type, waarbij hyperactiviteit en impulsiviteit op de voorgrond staan: betrokkene vertoont veel druk en impulsief/wisselvallig gedrag. Daarnaast zijn er, ook in het kader van ADHD, problemen op het gebied van aandacht en concentratie.
De combinatie van de ADHD samen met de scheiding en separatie van ouders op jonge leeftijd leidde (mede) al vroeg tot problemen in de hechtingsrelatie, waardoor zich bij betrokkene op jonge leeftijd een hechtingsstoornis ontwikkelde, met emotionele en gedragsproblemen in de kinder- en jeugdjaren tot gevolg.

De hechtingsstoornis en de ADHD bij betrokkene brengen een verstoring in delen van de hersenen met zich mee die de ontwikkeling van het geweten en het disruptieve en antisociale gedrag regelen. De ontwikkelingsproblemen vanaf de vroege kindertijd met regulatiestoornissen in het gedrag, de emoties, de agressie en de impulsen hebben grote invloed op de persoonlijkheidsontwikkeling.

Thans op volwassen leeftijd is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis (met kenmerken als roekeloosheid, overtredingen van de wet, constante onverantwoordelijkheid). Vanuit de ADHD bezit betrokkene weinig remming op zijn impulsiviteit en heeft hij daarmee een zwakke zelfregulering. In de expressie van zijn persoonlijkheid leeft bij betrokkene een vroegkinderlijke verwaarlozingswoede waardoor hij zich onafgebroken dysfoor toont. Daaruit volgen sterke autonomiestrevingen, autoriteitsgevoeligheid en antisociale aspecten. Dit leidt bij betrokkene tot agressie dat overwegend conflict gebonden is en niet per se voortkomt uit een impulscontrolestoornis. Bij gelegenheden is zijn agressie instrumenteel vanuit antisociale drijfveren.

De ADHD en de antisociale persoonlijkheidsstoornis met een kwetsbaarheid in de inhibitie (remming) en zwakke zelfregulatie waren gezien het chronische beloop ook aanwezig ten tijde van alle ten laste gelegde feiten (indien bewezen).

In het ten laste gelegde lijkt sprake van een planmatige organisatie en voorbereidingshandelingen (waaronder voorverkenningen en het meenemen van een wapen), indien bewezen. Onderzoekers leggen het moment van toerekenen bij het moment van bovenbeschreven planning. Dit impliceert instrumenteel en daarmee bewust gedrag dat gericht wordt ingezet met een bepaald doel voor ogen. Onderzoekers stellen bij betrokkene psychopathologie vast met als gevolg een kwetsbaarheid in het afremmend (inhiberend) vermogen en een zwakke zelfregulatie. Gelet evenwel op de voorbereidende handelingen (indien bewezen), zien onderzoekers vooral een antisociale en daarmee instrumentele opstelling en niet noodzakelijk een beperkte inhibitie. Hierbij realiseren onderzoekers zich, mits bewezen, dat betrokkene vaker overvallen opzoekt en daarmee risico's aanvaardt. De onderlinge dynamiek met de overige betrokkenen en de rolverdeling in het ten laste gelegde is onbekend. Er is geen exact delictscenario bekend of te destilleren uit de beschikbare informatie. Gelet op het planmatige handelen tijdens de voorbereiding, zien onderzoekers geen aanleiding om doorwerking van eventuele psychopathologie en/of disfuncties vast te stellen. Hierdoor is er gedragskundig geen aanleiding om een vermindering in de toerekenbaarheid te adviseren.

Doordat onderzoekers niet kunnen onderbouwen dat betrokkene door zijn psychopathologie werd beperkt in zijn gedragskeuzes, of verminderd in staat was zijn gedrag te controleren of te overzien en er geen pathologisch recidivegevaar kan worden onderbouwd, wordt er geen aanleiding gezien tot het adviseren van een behandeling in een juridisch kader ter vermindering van de recidivekans.


De op te leggen straf
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een levenslange gevangenisstraf in deze zaak en bij deze verdachte niet passend is. Levenslang is de zwaarste straf die volgens het Nederlandse strafrecht kan worden opgelegd. In Nederland is levenslang in beginsel ook daadwerkelijk levenslang, tenzij een herbeoordeling tot gratieverlening leidt. De rechtbank is van oordeel dat een levenslange gevangenisstraf gereserveerd is en moet blijven voor uitzonderlijke gevallen. Zo’n situatie acht de rechtbank nu niet aan de orde. De rechtbank heeft bij dit oordeel betrokken dat de verdachte en zijn medeverdachten er niet op uit waren om iemand van het leven te beroven. Het plan was telkens om een geslaagde overval te plegen (waarbij zij diverse keren het aanzienlijke risico hebben aanvaard dat een bewoner door het gebruikte geweld zou komen te overlijden). En hoe kwalijk dit ook is en hoe groot de gevolgen daarvan ook zijn, verschilt deze zaak daarom van andere zaken waarin het om het leven brengen van één of meerdere personen het doel was. Ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte dragen bij aan de beslissing van de rechtbank om geen levenslange gevangenisstraf op te leggen. De verdachte is nog relatief jong (nu 31 jaar), is opgegroeid in buitengewoon ongunstige omstandigheden en kampt met psychische problematiek. Behandelingen die tot dusverre door de verdachte zijn gevolgd of aan hem zijn opgelegd, hebben nog niet het gewenste effect gehad. En hoewel op dit moment door de deskundigen geen behandeling wordt geadviseerd, sluit de rechtbank niet uit dat er (in de toekomst) door de verdachte een behandeling kan worden gevolgd die zowel hem als de maatschappij zou baten in de zin van een lager risico op strafbaar gedrag. De rechtbank kiest er daarom voor om aan hem een tijdelijke, maar lange, gevangenisstraf op te leggen.

Nu de rechtbank in dit vonnis geen levenslange gevangenisstraf oplegt, kan het gevoerde verweer dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf in strijd is met artikel 3 EVRM verder onbesproken blijven.

Alles afwegende – en in het bijzonder vanwege de veelheid en ernst van de feiten – acht de rechtbank wel passend en geboden aan de verdachte de maximaal op te leggen tijdelijke gevangenisstraf van dertig jaren op te leggen. De rechtbank realiseert zich dat dit een lange gevangenisstraf is en dat de verdachte een substantieel deel van zijn leven gedetineerd zal zijn, maar een kortere gevangenisstraf zou geen recht doen aan de ernst van de delicten en de gevolgen voor de slachtoffers en hun naasten. Daarnaast vindt de rechtbank het belangrijk dat de maatschappij lange tijd wordt beschermd tegen de verdachte.

Geen overschrijding van de redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van strafzaken waarbij de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De rechtbank is van oordeel dat van zo’n uitzonderingssituatie sprake is. Rekening houdend met de omvang en de complexiteit van de zaak, die bestaat uit meerdere onderzoeken en waarvoor meerdere verdachten terechtstaan, stelt de rechtbank de redelijke termijn in de zaak van de verdachte vast op dertig maanden. De verdachte is op 7 december 2021 in verzekering gesteld. De redelijke termijn is daarom niet overschreden en er is dus geen reden om vanwege de duur van de procedure een lagere straf op te leggen.

Artikel 63 Sr
Artikel 63 Sr bepaalt kort gezegd dat indien iemand nadat hem een straf is opgelegd, wordt veroordeeld voor een strafbaar feit dat vóór die strafoplegging is gepleegd, de regels van toepassing zijn die gelden voor de situatie dat iemand gelijktijdig voor beide zaken zou zijn berecht.

Uit het strafblad van de verdachte volgt dat hij op 26 november 2020 is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van tweehonderd uren wegens onder meer het medeplegen van mishandeling en openlijke geweldpleging. Die werkstraf heeft hij niet (tijdig) uitgevoerd en in plaats daarvan heeft hij honderd dagen in vervangende hechtenis doorgebracht. Voorts is hij op 10 september 2020 veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Nu deze veroordelingen dateren van ná het plegen van een deel van de bewezen verklaarde strafbare feiten in onderhavige strafzaak, is artikel 63 Sr van toepassing. Als al deze zaken gelijktijdig waren berecht, had de rechtbank een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste dertig jaren kunnen opleggen. De in totaliteit aan de verdachte op te leggen straffen mag dat maximum niet overschrijden. Dit betekent dat de gevangenisstraf die de rechtbank nu aan de verdachte oplegt moet worden verminderd met (100 + 90 =) 190 dagen.


Conclusie

Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van negenentwintig (29) jaren en 175 dagen, met aftrek van de periode die de verdachte al heeft doorgebracht in voorarrest.

Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank acht het ter bescherming van de algemene veiligheid van personen noodzakelijk dat naast de gevangenisstraf een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38z Sr aan de verdachte wordt opgelegd. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het doel en de strekking van deze maatregel is om de samenleving te beschermen tegen daders van onder andere zware geweldsdelicten en ervoor te zorgen dat delinquenten met een hoog recidiverisico met het oog op de veiligheid van de samenleving langdurig – en indien noodzakelijk zelfs levenslang – onder toezicht kunnen blijven staan teneinde dreigende recidive te signaleren. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan.
De rechtbank realiseert zich dat een dergelijke maatregel niet door de deskundigen is geadviseerd, doch naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het dossier wel de noodzaak daartoe. Op basis van de veelheid en ernst van de feiten, het strafblad en de persoon van de verdachte, oordeelt de rechtbank dat het recidiverisico op nieuwe geweldsdelicten hoog is. De verdachte is eerder voor geweldsdelicten veroordeeld en heeft onderhavige feiten gepleegd gedurende een periode waarin hij voorwaardelijk in vrijheid was gesteld, hetgeen hem niet van het plegen van de overvallen heeft weerhouden. Ook na het vallen van een dodelijk slachtoffer is de verdachte doorgegaan en de verdachte heeft tot op heden geen enkele wroeging of berouw getoond. Hij blijft zijn betrokkenheid ontkennen en legt alle verantwoordelijkheid buiten zichzelf. Tot slot is bij de verdachte sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met kenmerken als roekeloosheid en constante onverantwoordelijkheid. Ook beschikt de verdachte over weinig remming op zijn impulsiviteit en heeft hij een zwakke zelfregulering. Nu geen behandeling is geïndiceerd en dus ook niet aan de verdachte wordt opgelegd, dient er rekening mee te worden gehouden dat het recidiverisico ook na het uitzitten van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf (nog) niet tot een aanvaardbaar risico is teruggedrongen. De rechtbank acht het daarom aangewezen dat de verdachte langdurig onder toezicht wordt gesteld. Hierdoor kan de rechtbank, nadat de gevangenisstraf is uitgezeten, op vordering van de officier van justitie en na beoordeling van de op dat moment actuele situatie, de tenuitvoerlegging van de GVM bevelen en de inhoud en de duur daarvan bepalen (artikel 6:6:23b Sv).

Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 1)

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 25.988,45 ingediend tegen de verdachten wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit € 5.988,45 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade.
De materiële schade bestaat uit de volgende vijf posten:
- weggenomen geldbedrag€ 3.000,00;
- eigen risico verzekering€ 113,00;
- installatie alarmsysteem€ 1.174,00;
- abonnementskosten alarmsysteem€ 1.581,45;
- beredderingskosten€ 120,00.

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot hoofdelijke toewijzing van de gevorderde schade, vermeerderd met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit is bepleit.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de beredderingskosten maar bij één van de benadeelde partijen ( [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] ) kan worden toegewezen. De verdediging heeft de hoogte van de immateriële schade betwist.

Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal de gevorderde vergoeding voor de geleden materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 5.510,23, bestaande uit:

- weggenomen geldbedrag€ 3.000,00;
- eigen risico verzekering€ 113,00;
- installatie alarmsysteem (minus 21% BTW)€ 970,25;
- abonnementskosten alarmsysteem (minus 21% BTW) € 1.306,98;

- beredderingskosten€ 120,00.


Dit deel van de gevorderde schade vloeit rechtstreeks voort uit het bewezen verklaarde feit. Voorts is dit deel van de schade voldoende onderbouwd dan wel niet betwist en komt de vordering de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Ten aanzien van de installatie en abonnementskosten van het alarmsysteem merkt de rechtbank op dat gelet op de onderbouwing van de vordering en de daarop gegeven toelichting op de zitting voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij het alarmsysteem heeft aangeschaft als gevolg van het bewezen verklaarde feit en de daaruit voortvloeiende gevoelens van angst en onveiligheid. Dat de facturen op naam van het bedrijf van [slachtoffer 2] zijn gesteld, maakt niet dat deze posten niet voor vergoeding in aanmerking [slachtoffer 14] , nu [slachtoffer 2] zijn bedrijf en woonhuis op hetzelfde adres had. De rechtbank ziet wel reden de BTW in mindering te brengen, nu een ondernemer de BTW van de belastingdienst terugkrijgt. Dit gedeelte (de gevorderde BTW) van de vordering wordt afgewezen.

Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in de eer of goede naam of op andere wijze.

Er is in deze zaak sprake van een gewapende overval die in de nacht plaatsvond, waarbij vier gemaskerde mannen de woning van [slachtoffer 2] zijn binnengedrongen. Hij is meermalen met een breekijzer geslagen en er zijn twee schoten in de richting van zijn hoofd gelost. Uit de stukken en de toelichting op de vordering blijkt dat hij hierdoor onder meer een hoofdwond en bloeduitstortingen op zijn lichaam heeft opgelopen. Hij is met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht, waar een scan van zijn hoofd is gemaakt en de hoofdwond met twaalf hechtingen is dichtgeplakt. Hij heeft sinds de overval regelmatig last van zware hoofdpijn, waardoor hij dan moet gaan liggen. Verder heeft [slachtoffer 2] door het geluid van het schot ongeveer een half jaar lang slecht kunnen horen aan één oor.

Nu in onderhavige zaak sprake is geweest van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, is er een wettelijke grondslag voor de vordering van de benadeelde partij en mogen ook andere – niet als lichamelijk letsel te kwalificeren – gevolgen, worden meegewogen in de vaststelling van de omvang van de schade naar billijkheid.
Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de overval grote impact heeft gehad op [slachtoffer 2] . Hij was maandenlang zeer emotioneel waardoor ook zijn relatie onder druk kwam te staan. Hij heeft maandenlang slecht geslapen. Sinds de overval slaapt hij met een dwarsbalk aan de binnenzijde van zijn slaapkamerdeur. Omdat hij zich niet meer veilig voelde op zijn eigen erf en in zijn eigen woning, heeft hij zijn dieren verkocht en een ander huis aangekocht. Hij heeft twee keer EMDR-therapie gehad vanwege PTSS-klachten, maar dit heeft hem niet geholpen.

De rechtbank komt gelet op de aard en ernst van de woningoverval, de onderbouwing van de vordering, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 10.000,00 billijk voor. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.

Toegewezen bedrag
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 15.510,23.

Wettelijke rente
De verdachte is vanaf 11 november 2020 wettelijke rente verschuldigd over het toegewezen bedrag voor de installatie van het alarmsysteem ter hoogte van € 970,25. De rechtbank zoekt bij het bepalen van die datum aansluiting bij de uiterste betaaldatum van de laatste termijn van de desbetreffende factuur.
De wettelijke rente over de abonnementskosten van het alarmsysteem ter hoogte van € 1.306,98 is verschuldigd vanaf 1 december 2021. De abonnementskosten worden gevorderd vanaf september 2020 tot en met februari 2023 en de rechtbank gaat daarom uit van een datum die in het midden ligt van deze periode.

De wettelijke rente over het eigen risico van de verzekering ter hoogte van € 113,00 is verschuldigd vanaf 2 november 2021, de uiterste betaaldatum van de factuur.

Voor het resterende bedrag ter hoogte van € 13.120,00 wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf 8 augustus 2020, de datum waarop de woningoverval heeft plaatsgevonden.
Een en ander tot aan de dag van algehele voldoening.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Proceskosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met geweld en bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 1)

De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.120,00 ingediend tegen de verdachten wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.


De gestelde schade bestaat uit € 120,00 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade. De materiële schade bestaat uit beredderingskosten.

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot hoofdelijke toewijzing van de gevorderde schade, vermeerderd met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.


Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit is bepleit.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de beredderingskosten maar bij één van de benadeelde partijen ( [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] ) kan worden toegewezen. De verdediging heeft de hoogte van de immateriële schade betwist.

Oordeel van de rechtbank
Materiële schade

De rechtbank stelt voorop dat uit de toelichting namens de benadeelde partij ter terechtzitting blijkt dat de beredderingskosten slechts één keer zijn gemaakt en worden gevorderd. Omdat deze post reeds is vergoed bij de partner van de benadeelde partij ( [slachtoffer 2] ), betekent dit dat dit deel van de vordering van [slachtoffer 3] zal worden afgewezen.


Immateriële schade

Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in de eer of goede naam of op andere wijze. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 3] bij de woningoverval geen lichamelijk letsel heeft opgelopen.

Uit vaste rechtspraak blijkt dat van de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.

Ten aanzien van de aantasting van de benadeelde partij in de persoon ‘op andere wijze’ overweegt de rechtbank dat de aard en de ernst van de normschending in deze zaak met zich meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 3] zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Er is sprake van een gewapende overval die plaatsvond in de nacht, waarbij vier gemaskerde mannen de woning van [slachtoffer 3] zijn binnengedrongen. Bij deze overval is fors geweld uitgeoefend op [slachtoffer 2] , de partner van de [slachtoffer 3] en zijn er twee schoten in zijn richting gelost. Ook [slachtoffer 3] is met het vuurwapen bedreigd. Uit de toelichting op de vordering blijkt dat [slachtoffer 3] nog altijd last heeft van wat haar is overkomen. Zij ondervindt gevoelens van angst en onveiligheid, heeft haar huis verkocht en is vanwege aanhoudende psychische klachten naar haar huisarts gegaan. Zij heeft vanwege PTSS-klachten twee EMDR-sessies ondergaan. Omdat dit haar niet hielp heeft zij zich gewend tot een psycholoog, waar zij een jaar lang maandelijks gesprekken heeft gevoerd.

De rechtbank komt gelet op de aard en ernst van de woningoverval, de onderbouwing van de vordering, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,00 billijk voor. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.


Toegewezen bedrag
Dit betekent dat de gevorderde schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2020 tot aan de dag van algehele voldoening.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Proceskosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met geweld en bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.3 Vordering benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 2)

De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.000,00 ingediend tegen de verdachten wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot hoofdelijke toewijzing van de gevorderde schade, vermeerderd met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit is bepleit.
Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Gelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in de eer of goede naam of op andere wijze. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 4] geen lichamelijk letsel heeft opgelopen.

Uit vaste rechtspraak blijkt dat van de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.

Ten aanzien van de aantasting van de benadeelde partij in zijn persoon ‘op andere wijze’

overweegt de rechtbank in deze zaak dat de aard en de ernst van de normschending met zich meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 4] zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Er is sprake van een gewapende overval op een tankstation. [slachtoffer 4] was daar aan het werk en was destijds achttien jaar oud. Hij moest tijdens de overval op de grond gaan liggen en is met een vuurwapen onder schot gehouden. Hij heeft na de overval gedurende een periode van drie weken slecht geslapen, waardoor hij overdag erg vermoeid was. Het heeft voor [slachtoffer 4] langere tijd geduurd voordat hij een en ander ‘een plekje heeft kunnen geven’.

De rechtbank komt gelet op de aard en ernst van de overval, de onderbouwing van de vordering, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.000,00 billijk voor.

Toegewezen bedrag
Dit betekent dat de gevorderde schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2020 tot aan de dag van algehele voldoening.

Hoofdelijkheid

Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Proceskosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met geweld en bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.4 Vordering benadeelde partij Tankstation [slachtoffer 5] (feit 2)

De benadeelde partij Tankstation [slachtoffer 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 2.728,90 ingediend tegen de verdachten wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.

De materiële schade bestaat uit de posten:

- weggenomen contant geld€ 960,90;

- weggenomen sigaretten€ 1.768,00.


Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van de schade onvoldoende is onderbouwd en heeft de rechtbank verzocht gebruik te maken van de haar toekomende schattingsbevoegdheid. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot hoofdelijke toewijzing van het door de rechtbank geschatte bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.


Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit is bepleit.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering niet is onderbouwd, wat tot niet-ontvankelijkheid zou moeten leiden.
Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht de hoogte van de schade te schatten.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade

De rechtbank zal de gevorderde vergoeding voor de geleden materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 500,00. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de aangifte blijkt dat in de geldcassette standaard € 250,00 zit en de inhoud van twee geldcassettes is weggenomen. De aangever heeft weliswaar verklaard dat hij die dag een paar cash betalingen heeft gehad en dat er in één van de geldcassettes dus meer geld zat, maar bij gebrek aan meer informatie heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om het bedrag van de ontvangsten van de desbetreffende dag te schatten. Ten aanzien van de post “weggenomen sigaretten” is in de aangifte niet vermeld hoeveel sloffen sigaretten zijn weggenomen en ontbreekt ook bij het ingediende verzoek tot schadevergoeding een onderbouwing daarvan. De rechtbank beschikt ook niet over informatie over de inkoopprijs van de sigaretten. Het is daarom niet mogelijk om voor dit onderdeel de omvang van de schade te schatten. De rechtbank zal de vordering voor het overige daarom niet-ontvankelijk verklaren.

Toegewezen bedrag
Dit betekent dat de gevorderde schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 500,00. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2020 tot aan de dag van algehele voldoening.

Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Proceskosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met geweld en bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

Vordering benadeelde partij [slachtoffer 6] (feit 3)

De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 51.912,56 ingediend tegen de verdachten wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.

De gestelde schade bestaat uit € 39.912,56 aan materiële schade en € 12.000,00 aan immateriële schade. De materiële schade bestaat uit twee posten:
- gestolen goederen€ 29.582,30

- gestolen geldbedrag€ 19.250,00.
De materiële schade is verminderd met een uitkering van de verzekering ter hoogte van
€ 8.919,74.

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot hoofdelijke toewijzing van de gevorderde schade, vermeerderd met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.


Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit is bepleit.
Subsidiair heeft de verdediging de vordering betwist. Aangevoerd is dat geen sprake is van rechtstreekse schade ten aanzien van de goederen die in de aangifte noch in de tenlastelegging zijn vermeld, wat tot niet-ontvankelijkheid zou moeten leiden. Dit geldt ook ten aanzien van het geldbedrag voor zover meer is gevorderd dan ten laste is gelegd.
Meer subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat in de vordering ten onrechte geen rekening is gehouden met waardevermindering (afschrijving). In dit verband heeft de verdediging de rechtbank verzocht gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid.
De verdediging heeft ten aanzien van het horloge van het merk Corum Bubble (nummer 30) verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De verdediging heeft de actuele waarde van het horloge betwist.

De verdediging heeft de hoogte van de immateriële schade betwist.


Oordeel van de rechtbank
Materiële schade

De rechtbank zal de gevorderde vergoeding voor gestolen goederen toewijzen tot een bedrag van € 24.050,87. Het gaat dan om de volgende posten:

6. Oorbellen Ti Sento € 100,00
7. Oorbellen Zilveren creolen € 55,00
8. Oorbellen Ti Sento € 59,00

13. Zonnebril Miu Miu € 270,00

14. Zonnebril Tiffany & Co € 225,00

15. Zonnebril Guess € 80,00

16. Zonnebril Bulgari € 300,00

17. Zonnebril Prada € 180,00
18. Zonnebril Ray Ban € 150,00
19. Zonnebril Ray Ban € 150,00
20. Zonnebril Ray Ban € 150,00
21. Zonnebril Ray Ban € 150,00
22. Zonnebril Ray Ban € 150,00
23. Zonnebril Ray Ban € 150,00

25. Portemonnee € 64,40

29. Horloge Guess € 109,95
30. Horloge Corum Royal Flush € 3.900,00
31. Moët champagne € 399,00
32. 2x Piper Heidsick (champagne) € 150,00
34. Audi A8€ 19.500,00.

De rechtbank acht deze posten voldoende onderbouwd, gezien de toelichting met foto’s, aankoopbonnen en/of verwijzingen naar internetpagina’s met daarop de waarde van vergelijkbare artikelen. Bovendien zijn deze goederen terug te voeren op de aangiften of de nadere verhoren van de aangevers. Bij de begroting van de schade is [slachtoffer 6] uitgegaan van de nieuwwaarde van de weggenomen goederen. Het grootste deel van de goederen is echter al enige tijd geleden aangeschaft, zodat voor vergoeding in aanmerking komt de dagwaarde. Bij gebrek aan concrete gegevens over de dagwaarde zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en aansluiting zoeken bij het percentage dat [slachtoffer 6] oorspronkelijk als waardevermindering had gehanteerd, zijnde 33%. Dat er meer goederen zijn weggenomen en dat dit voor [slachtoffer 6] niet te achterhalen of te onderbouwen is, vormt geen reden om dit te compenseren door de afschrijving achterwege te laten. De rechtbank zal echter geen afschrijving in mindering brengen op de waarde van de Audi A8, nu deze zeer kort voor de overval was aangekocht en mag worden aangenomen dat de aanschafwaarde de dagwaarde vertegenwoordigt. De rechtbank stelt de dagwaarde van de weggenomen goederen aldus vast op € 24.050,87.

De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de overige gestolen goederen niet-ontvankelijk verklaren, gezien de betwisting daarvan en omdat deze goederen niet zijn terug te voeren op de aangiften of de latere verhoren van de aangevers (schoenen), dan wel de waarde daarvan niet met stukken is onderbouwd (overige sieraden en beautycase). Ten aanzien van de make-up overweegt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld wanneer dat is aangeschaft en tegen welke prijs. Bovendien mag worden aangenomen dat de producten zijn aangebroken/gebruikt. Er is dan ook niet vast te stellen in hoeverre de makeup artikelen (nog) een waarde vertegenwoordigen. Dit laatste geldt ook voor de opgevoerde parfums. Hiervoor is nadere bewijslevering noodzakelijk, hetgeen een onevenredige belasting vormt voor dit strafgeding.


Wat betreft het gestolen geld zal de rechtbank een bedrag van € 15.000,00 toewijzen, hetgeen aansluit bij het bedrag dat in de aangifte en de aanvullende verhoren is genoemd.


Dit betekent dat de materiële schade in totaal € 39.050,87 bedraagt. Hierop komt het door de verzekeraar uitgekeerde bedrag van € 8.919,74 in mindering, zodat een bedrag van € 30.131,13 zal worden toegewezen. Voor het overige zal de rechtbank de vordering voor wat betreft de materiële schade nietontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in de eer of goede naam of op andere wijze. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 6] geen lichamelijk letsel heeft opgelopen.

Uit vaste rechtspraak blijkt dat van de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.

Ten aanzien van de aantasting van de benadeelde partij in zijn persoon ‘op andere wijze’ overweegt de rechtbank in deze zaak dat de aard en de ernst van de normschending, met zich meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 6] zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Er is sprake van een gewapende overval, waarbij vier gemaskerde mannen in de nacht met wapens de slaapkamer zijn binnengedrongen. [slachtoffer 6] en zijn partner zijn bedreigd met vuurwapens en zijn vastgebonden met tiewraps. Ook is bij deze overval geweld uitgeoefend op de partner van de [slachtoffer 6] , waardoor zij gewond is geraakt. Uit de toelichting op de vordering en het uitgeoefende spreekrecht blijkt dat [slachtoffer 6] hierdoor nog altijd last heeft van gevoelens van machteloosheid en onveiligheid, hetgeen een grote impact heeft op zijn leven.


De rechtbank komt gelet op de aard en ernst van de overval, de onderbouwing van de vordering, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,00 billijk voor.
Het meer gevorderde zal worden afgewezen.

Toegewezen bedrag
Dit betekent dat de gevorderde schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 35.131,13. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2020 tot aan de dag van algehele voldoening.

Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Proceskosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met geweld en bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

Vordering benadeelde partij [slachtoffer 7] (feit 3)

De benadeelde partij [slachtoffer 7] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 12.000,00 ingediend tegen de verdachten wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot hoofdelijke toewijzing van de gevorderde schade, vermeerderd met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit is bepleit.
Subsidiair heeft de verdediging de hoogte van de immateriële schade betwist.


Oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in de eer of goede naam of op andere wijze.

Er is sprake van een gewapende overval, waarbij vier gemaskerde mannen in de nacht met wapens de slaapkamer zijn binnengedrongen. [slachtoffer 7] en haar partner zijn bedreigd met vuurwapens en zijn vastgebonden met tiewraps. Uit de stukken en de toelichting op de vordering blijkt dat [slachtoffer 7] door een van de daders van de woningoverval aan haar haren van het bed is getrokken. Hierbij is haar teen uit de kom geraakt, heeft zij snijwonden op haar knieën opgelopen en een kale plek op haar hoofd. Zij is naar de eerste hulp van het ziekenhuis geweest, waar haar teen weer is rechtgezet.

Nu in onderhavige zaak sprake is geweest van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, is er een wettelijke grondslag voor de vordering van [slachtoffer 7] en mogen ook de andere niet als lichamelijk letsel te kwalificeren gevolgen worden meegewogen in de vaststelling van de omvang van de schade naar billijkheid.

Uit het door [slachtoffer 7] uitgeoefende spreekrecht blijkt dat zij kampt met gevoelens van angst en boosheid en dat haar leven als gevolg van de woningoverval voorgoed veranderd is.
De rechtbank komt gelet op de aard en ernst van de woningoverval, de onderbouwing van de vordering, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 7.000,00 billijk voor.
Het meer gevorderde zal worden afgewezen.

Toegewezen bedrag
Dit betekent dat de gevorderde schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 7.000,00. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2020 tot aan de dag van algehele voldoening.

Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Proceskosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met geweld en bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.7 Vordering benadeelde partij [slachtoffer 8] (feit 5)

De benadeelde partij [slachtoffer 8] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 44.388,24‬ ingediend tegen de verdachten wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 5 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit € 3.888,24 aan materiële schade en € 40.500,00 aan immateriële schade. De materiële schade is in het verzoek tot schadevergoeding gesplitst in twee onderdelen: de helft van de gezamenlijke schade van [slachtoffer 8] en zijn partner [slachtoffer 9] ter hoogte van € 2.238,24 en zijn “eigen” materiële schade ter hoogte van € 1.650,00.

De gezamenlijke materiële schade bestaat uit drie posten:

a. kosten beveiliging woning€ 2.031,05;

b. schade woning:

- weggenomen geld€ 450,00;

- vervangen sloten€ 810,00;

- vloerbedekking trap€ 653,84;

- braakschade€ 311,75;

c. kosten vervanging autosleutel€ 219,84.

(Subtotaal € 4.476,48, waarvan [slachtoffer 8] 50% vordert: € 2.238,24.)

De “eigen” materiële schade van € 1.650,00 bestaat uit vier posten:

d. portemonnee€ 45,00;

e. eigen risico€ 385,00;

f. inkomstenderving€ 1.140,00;

g. medische kosten€ 80,00.

De immateriële schade is opgebouwd uit drie onderdelen:

- immateriële schade€ 15.000,00;

- affectieschade€ 17.500,00;

- shockschade€ 8.000,00.

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot hoofdelijke toewijzing van de gevorderde schade, vermeerderd met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.


Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde feit is bepleit.
Subsidiair heeft de verdediging de vordering op alle posten betwist “opdat de rechtbank zelfstandig kan beslissen”. De verdediging heeft de hoogte van de immateriële schade betwist en heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de affectieschade en schokschade.


Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal de gevorderde vergoeding voor de geleden materiële schade toewijzen tot een totaalbedrag van € 3.521,32 (€ 1.911,32 aan gezamenlijke schade en € 1.610,00 aan eigen schade).

De rechtbank overweegt hiertoe dat zij de “gezamenlijke materiële schade” zal vaststellen op een bedrag van € 3.822,64. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
a. kosten beveiliging woning€ 2.031,05;

b. schade woning:

- weggenomen geld€ 450,00;

- vervangen sloten€ 810,00;

- braakschade€ 311,75;

c. kosten vervanging autosleutel€ 219,84.

Dit gedeelte van de schade vloeit rechtstreeks voort uit het bewezen verklaarde feit. Voorts is de vordering is in zoverre voldoende onderbouwd en komt de vordering de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Dit geldt echter niet voor de post ‘vloerbedekking’. Ten aanzien van de vloerbedekking is de benadeelde partij uitgegaan van de kosten voor het laten plaatsen van nieuwe vloerbedekking. In aanmerking voor vergoeding komt echter de dagwaarde van de door de overval beschadigde vloerbedekking. Die dagwaarde is blijkens de toelichting op de vordering al door de verzekeraar vergoed. Dit betekent dat deze post zal worden afgewezen.

Omdat [slachtoffer 8] de helft van de “gezamenlijke materiële schade” heeft gevorderd zal de rechtbank voor [slachtoffer 8] een bedrag van € 1.911,32 toewijzen.
De andere helft zal worden toegewezen aan [slachtoffer 9] (zie verder in dit vonnis).

De rechtbank zal de “eigen materiële schade” van [slachtoffer 8] tot een bedrag van € 1.610,00 toewijzen, nu deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Voorts is dit deel van de schade voldoende onderbouwd dan wel niet betwist en komt de vordering de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
d. portemonnee€ 45,00;

e. eigen risico€ 385,00;

f. inkomstenderving€ 1.140,00;

g. medische kosten€ 40,00.

Ten aanzien van de medische kosten merkt de rechtbank hierbij op dat de factuur van
6 maart 2024, die ter onderbouwing is overgelegd, op naam is gesteld van [slachtoffer 9] . De rechtbank zal dit gedeelte van de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren bij gebrek aan een afdoende onderbouwing daarvan.
Immateriële schade

Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in de eer of goede naam of op andere wijze.
Er is sprake van een gewapende overval, waarbij drie gemaskerde mannen midden in de nacht met wapens de slaapkamer van [slachtoffer 8] zijn binnengedrongen. Hij is met de overvallers in gevecht geraakt, waarbij hij in het gezicht is geslagen en met een hard voorwerp (mogelijk een lamp) een klap op zijn achterhoofd heeft gekregen. Zijn partner [slachtoffer 9] is door een van de daders in haar hals geschoten. [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] zijn naar het ziekenhuis vervoerd, waar [slachtoffer 8] onder meer een CT-scan heeft gehad. [slachtoffer 8] heeft bloeduitstortingen op zijn lichaam en in zijn gezicht opgelopen en twee hoofdwonden op zijn achterhoofd.

Nu in onderhavige zaak sprake is geweest van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, is er een wettelijke grondslag voor de vordering van de benadeelde partij en mogen ook de andere niet als lichamelijk letsel te kwalificeren gevolgen worden meegewogen in de vaststelling van de omvang van de schade naar billijkheid.

Uit de toelichting op de vordering blijkt onder meer dat de woningoverval een enorme impact heeft gehad op het gevoel van veiligheid en controle van [slachtoffer 8] . Hij staat nog altijd op scherp en is alert. Hij heeft last van herbelevingen, vooral in de nacht. Hij wordt beperkt in zijn levensvreugde. Ter behandeling van zijn klachten heeft [slachtoffer 8] een uitgebreide sessie gevolgd bij een coach gespecialiseerd op het gebied van trauma’s na geweld. Ook heeft hij contact gehad met Slachtofferhulp Nederland. In aanloop naar de zitting heeft hij zich tot een psycholoog gewend, omdat de nachtmerries en herbelevingen weer de overhand kregen.

De rechtbank komt gelet op de aard en ernst van de woningoverval, de onderbouwing van de vordering, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 10.000,00 billijk voor. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.

Affectieschade
Ook de gevorderde affectieschade ad € 17.500,00 komt naar het oordeel van de rechtbank voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 november 2021n

vgl. HR 30 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1750.

in een zaak waarin affectieschade werd gevorderd, als volgt overwogen:

“2.4
Onder affectieschade wordt verstaan de schade in verband met het verdriet om het overlijden of het door ernstig en blijvend letsel gekwetst raken van een naaste (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, rechtsoverweging 2.4.6). Of een naaste aanspraak kan maken op vergoeding van affectieschade wegens “ernstig en blijvend letsel” van de gekwetste als bedoeld in artikel 6:107 BW hangt in belangrijke mate af van de mate van de blijvende functiestoornis bij de gekwetste, waarbij – volgens de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis – “een zeer bijzondere ernst van letsel” is vereist. De wetgever heeft daarbij als indicatie genoemd dat in geval van lichamelijk letsel bij een – aan de hand van de AMA-guides vastgestelde – blijvende functiestoornis van 70% of meer in ieder geval sprake is van “ernstig en blijvend letsel”. In het bijzonder in die gevallen waarin niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een dergelijke hoge en blijvende functiestoornis, kan de rechter ook anderszins de invloed van het letsel op het leven van de gekwetste en de naaste betrekken bij zijn beoordeling of een naaste aanspraak kan maken op een vergoeding als bedoeld in artikel 6:107 BW.”

[slachtoffer 8] is de levenspartner van [slachtoffer 9] . [slachtoffer 8] valt daarom binnen de kring van personen die recht kan hebben op een vergoeding van affectieschade. [slachtoffer 9] is bij de onder feiten 4 en 5 bewezen verklaarde woningoverval in haar hals geschoten. Zij heeft zich als gevolg hiervan ziek moeten melden bij haar werkgever en heeft uiteindelijk haar werk vanuit huis voor 50% hervat, hetgeen voor haar het maximaal haalbare is. Zij kan niet meer naar kantoor in verband met te veel prikkels en opbouwende vermoeidheid. [slachtoffer 9] heeft onder meer onherstelbare gehoorschade (tinnitus) opgelopen, waardoor zij een voortdurende ruis in haar oren heeft en overgevoelig is voor dagelijkse geluiden. Als gevolg van een zenuwbeschadiging aan de linkerkant van het hoofd, ondervindt zij vaak hoofdpijn en oorpijn en steken in haar hoofd. Sinds de woningoverval staat het sociale leven van [slachtoffer 9] nagenoeg stil. Zij kan niet meer naar locaties waar veel mensen bijeen zijn. Zij kan niet meer motorrijden nu zij geen helm meer kan dragen. Hierdoor is de relatie tussen [slachtoffer 9] en [slachtoffer 8] veranderd. Zij kunnen niet meer samen naar verjaardagen of andere feesten en kunnen geen gezamenlijke uitjes meer ondernemen, zoals naar de bioscoop of uit eten. Ook kunnen zij niet meer samen op pad met de motor of samen naar beurzen. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het ernstige en blijvende letsel dat [slachtoffer 9] door het onder feiten 3 en 4 bewezen verklaarde handelen van de verdachte en zijn medeverdachten heeft opgelopen, blijvend een grote impact op het leven van [slachtoffer 9] en [slachtoffer 8] zal hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is die invloed van dien aard dat [slachtoffer 8] , op grond van artikel 6:107, eerste lid, onder b BW en het Besluit vergoeding affectieschade, aanspraak kan maken op de gevorderde vergoeding voor affectieschade. De hoogte van de vergoeding van affectieschade is in het Besluit vergoeding affectieschade vastgesteld op € 17.500,00. De rechtbank zal dit bedrag aan gevorderde affectieschade toewijzen.

Schokschade
De rechtbank zal het gevorderde bedrag aan schokschade afwijzen, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2022n

vgl. HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958.

. Hierin heeft de Hoge Raad onder meer de volgende opmerkingen gemaakt over vergoeding van schokschade:

“3.4

Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel zoals hierna onder 3.7 nader omschreven.

(…)
3.7

Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is – zoals hiervoor in 3.4 reeds overwogen – beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.

Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank stelt vast dat onvoldoende gebleken is dat bij [slachtoffer 8] sprake is van geestelijk letsel dat is veroorzaakt door de confrontatie met de (gevolgen van de) onrechtmatige daad die is gepleegd jegens zijn partner [slachtoffer 9] . Er is sprake van een woningoverval waarbij de daders ook geweld op [slachtoffer 8] hebben uitgeoefend. Uit de verwijsbrief van de huisarts van 12 januari 2024 in combinatie met de informatie van de therapeut blijkt dat de PTSS-kenmerken bij [slachtoffer 8] verband houden met de overval an sich. Uit die stukken blijkt niet dat er geestelijk letsel bij [slachtoffer 8] is ontstaan als gevolg van de emotionele schok door de confrontatie met het geweld tegen [slachtoffer 9] of het letsel dat [slachtoffer 9] heeft opgelopen. Met het letsel dat is ontstaan bij [slachtoffer 8] is al rekening gehouden bij de hoogte van het bedrag aan immateriële schadevergoeding dat aan hem is toegekend. De rechtbank zal daarom de gevorderde schokschade afwijzen.


Toegewezen bedrag
Dit betekent dat de vordering zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 31.021,32.

Wettelijke rente
De verdachte is vanaf 25 februari 2021 wettelijke rente verschuldigd over het toegewezen bedrag van € 1.015,53 (de helft van € 2.031,05) voor de installatie van het alarmsysteem.
De wettelijke rente over de kosten van het vervangen van de sloten ter hoogte van € 405,00 (de helft van € 810,00) is verschuldigd vanaf 1 februari 2021.
De wettelijke rente over de kosten van het vervangen van de autosleutel ter hoogte van € 109,92 (de helft van € 219,84) is verschuldigd vanaf 2 maart 2021.
De rechtbank zoekt hiervoor telkens aansluiting bij de uiterste betaaldata van de desbetreffende facturen.
De wettelijke rente over de braakschade ter hoogte van € 155,88 (de helft van € 311,75) is verschuldigd vanaf 17 januari 2024. De rechtbank gaat hierbij uit van de datum van indiening van de vordering, omdat er geen factuur is overgelegd waaruit een eerdere datum als bedoeld in artikel 6:119 BW kan worden afgeleid.
De wettelijke rente over het eigen risico ter hoogte van € 385,00 is verschuldigd vanaf 10 april 2021, de datum van afschrijving door de verzekeraar.
De wettelijke rente over de inkomstenderving van € 1.140,00 is verschuldigd vanaf 25 januari 2021. De rechtbank gaat hierbij uit van de datum waarop [slachtoffer 8] weer is gaan werken.
De wettelijke rente over de medische kosten van € 40,00 is verschuldigd vanaf
19 januari 2024. Uit de factuur blijkt immers dat deze toen al was voldaan.
Over het resterende bedrag ter hoogte van € 27.769,99 wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf 7 januari 2021, de datum waarop de woningoverval heeft plaatsgevonden.
Een en ander tot aan de dag van algehele voldoening.

Hoofdelijkheid

Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Proceskosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met geweld en bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

Vordering benadeelde partij [slachtoffer 9] (feiten 4 en 5)

De benadeelde partij [slachtoffer 9] heeft een vordering tot schadevergoeding van € ‬124.752,01‬ ingediend tegen de verdachten wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.

De gestelde schade bestaat uit € 7.252,01‬ aan materiële schade en € 117.500,00 aan immateriële schade. De materiële schade is in het verzoek tot schadevergoeding gesplitst in twee onderdelen: de helft van de gezamenlijke schade van [slachtoffer 9] en haar partner [slachtoffer 8] ter hoogte van € 2.238,24 en haar “eigen” materiële schade ter hoogte van € 5.013,77.

De gezamenlijke materiële schade bestaat uit drie posten:

a. kosten beveiliging woning€ 2.031,05;

b. schade woning:

- weggenomen geld€ 450,00;

- vervangen sloten€ 810,00;

- vloerbedekking trap€ 653,84;

- braakschade€ 311,75;

c. kosten vervanging autosleutel€ 219,84.

(Subtotaal € 4.476,48, waarvan [slachtoffer 9] 50% vordert: € 2.238,24.)

De “eigen” materiële schade bestaat uit posten:

d. reiskosten medische instanties€ 346,79;

e. medische kosten€ 1.201,98;

f. Spotify abonnement€ 145,00;

g. Softlaser€ 399,00;

h. huishoudelijke hulp€ 2.921,00.

De immateriële schade is opgebouwd uit twee onderdelen:

- immateriële schade€ 100.000,00;

- affectieschade€ 17.500,00.

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de affectieschade. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot hoofdelijke toewijzing van de overige gevorderde schade, vermeerderd met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.


Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat vrijspraak van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten is bepleit.
Subsidiair heeft de verdediging de vordering op alle posten betwist “opdat de rechtbank zelfstandig kan beslissen”. Aangevoerd is ook dat niet is gebleken dat daadwerkelijk kosten zijn gemaakt voor het inschakelen van hulp voor de verzorging van het paard, wat tot niet-ontvankelijkheid zou moeten leiden. De verdediging heeft de hoogte van de immateriële schade betwist en verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de affectieschade.


Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal de gevorderde vergoeding voor de geleden materiële schade toewijzen tot een totaalbedrag van € 4.004,09 (€ 1.911,32 aan gezamenlijke schade en € 2.092,77 aan eigen schade).

Zoals hiervoor bij de benadeelde partij [slachtoffer 8] is overwogen, wordt het aandeel van [slachtoffer 9] in de post “gezamenlijke schade” begroot op € 1.911,32. Dit bedrag komt voor toewijzing in aanmerking.

De “eigen materiële schade” van [slachtoffer 9] zal de rechtbank toewijzen tot een bedrag van € 2.092,77. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:

d. reiskosten medische instanties€ 346,79;

e. medische kosten€ 1.201,98;

f. Spotify abonnement€ 145,00;

g. Softlaser€ 399,00.

Naar het oordeel van de rechtbank vloeit dit deel van de schade in zoverre rechtstreeks voort uit het bewezen verklaarde feit. Voorts is dit deel van de schade voldoende onderbouwd dan wel niet betwist en komt de rechtbank de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voor.
De hiervoor genoemde medische kosten ad € 1.201,98 zijn daarbij als volgt opgebouwd:

- eigen bijdrage verzekering over 2021€ 385,00;

  • eigen bijdrage verzekering over 2022€ 166,98;

  • kosten EMDR-behandelingen€ 650,00.

De rechtbank zal de vordering wat betreft de post huishoudelijke hulp niet-ontvankelijk verklaren, bij gebrek aan een afdoende onderbouwing daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de kosten voor de verzorging van een paard niet zonder meer gelijk te stellen aan kosten voor huishoudelijke hulp, zodat een verwijzing naar de letselrichtlijn huishoudelijke hulp daartoe niet volstaat. Nadere bewijslevering vormt naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding.

Immateriële schade
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in de eer of goede naam of op andere wijze.

Er is sprake van een gewapende overval, waarbij drie gemaskerde mannen in de nacht met wapens de woning van [slachtoffer 9] zijn binnengedrongen. Zij heeft als gevolg van het bij de woningoverval uitgeoefende geweld verwondingen opgelopen aan haar hoofd. Ook is zij in haar hals geschoten, waardoor een gat in haar hals en brandwonden zijn ontstaan. Zij is naar het ziekenhuis vervoerd, waar de wond in haar hals is gehecht. Volgens de toelichting op de vordering heeft [slachtoffer 9] als gevolg van het schieten onherstelbare gehoorschade opgelopen, bestaande uit een voortdurende ruis in haar oren (tinnitus). Zij is overgevoelig voor dagelijkse geluiden. Ook heeft zij schade opgelopen aan haar ogen. Als gevolg van een zenuwbeschadiging aan de linkerzijde van haar hoofd, heeft zij vaak hoofdpijn, oorpijn en ervaart zij regelmatig pijnlijke steken in haar hoofd. Door het lopen met gehoorbescherming heeft [slachtoffer 9] vrijwel altijd pijn in haar nek en schouders.

Nu in onderhavige zaak sprake is geweest van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, is er een wettelijke grondslag voor de vordering van de benadeelde partij en mogen ook de andere niet als lichamelijk letsel te kwalificeren gevolgen worden meegewogen in de vaststelling van de omvang van de schade naar billijkheid.


Uit de toelichting bij de vordering blijkt dat [slachtoffer 9] dagelijks wordt geconfronteerd met haar lichamelijke beperkingen. Daarnaast is sprake van vermoeidheid, slecht slapen en zij staat altijd op scherp. Ook voelt zij zich angstig. Zij heeft zich ziek moeten melden bij haar werkgever en heeft haar werk vanuit huis voor 50% hervat, hetgeen voor haar het maximaal haalbare is. Zij kan niet meer naar kantoor in verband met teveel prikkels en opbouwende vermoeidheid. Sinds de woningoverval staat haar sociale leven nagenoeg stil. Zij kan niet meer naar locaties waar veel mensen bijeen zijn. Zij kan niet meer motorrijden nu zij geen helm meer kan dragen. Ook kan zij geen wedstrijden meer rijden met haar paard, omdat zij geen cap meer kan dragen. Spontane acties en vakanties kunnen niet meer. Hierdoor is ook de relatie met haar partner veranderd. Zij kunnen niet meer samen naar verjaardagen of andere feesten en kunnen geen gezamenlijke uitjes meer ondernemen, zoals naar de bioscoop of uit eten. Ook kunnen zij niet meer samen op pad met de motor of samen naar beurzen.
De rechtbank komt gelet op de aard en ernst van de overval, de onderbouwing van de vordering, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 25.000,00 billijk voor. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.

Affectieschade
De gevorderde affectieschade ad € 17.500,00 dient naar het oordeel van de rechtbank te worden afgewezen, onder verwijzing naar het hiervoor opgenomen arrest van de Hoge Raad van 30 november 2021n

vgl. HR 30 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1750.

. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat bij [slachtoffer 8] sprake is van ernstig en blijvend letsel, op grond waarvan [slachtoffer 9] als naaste aanspraak kan maken op een vergoeding als bedoeld in artikel 6:107 BW.

Toegewezen bedrag
Dit betekent dat de vordering zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 29.004,09.

Wettelijke rente
De verdachte is vanaf 25 februari 2021 wettelijke rente verschuldigd over het toegewezen bedrag van € 1.015,53 (de helft van € 2.031,05) voor de installatie van het alarmsysteem.
De wettelijke rente over de kosten van het vervangen van de sloten ter hoogte van € 405,00 (de helft van € 810,00) is verschuldigd vanaf 1 februari 2021.
De wettelijke rente over de kosten van het vervangen van de autosleutel ter hoogte van € 109,92 (de helft van € 219,84) is verschuldigd vanaf 2 maart 2021.

De rechtbank zoekt hiervoor telkens aansluiting bij de uiterste betaaldata van de desbetreffende facturen.
De wettelijke rente over de braakschade ter hoogte van € 155,88 (de helft van € 311,75) is verschuldigd vanaf 17 januari 2024. De rechtbank gaat hierbij uit van de datum van indiening van de vordering, omdat er geen factuur is overgelegd waaruit een eerdere datum als bedoeld in artikel 6:119 BW kan worden afgeleid.

De wettelijke rente over de reiskosten ter hoogte van € 346,79 is verschuldigd vanaf 1 januari 2022. De behandelingen hebben plaatsgevonden vanaf 18 januari 2021 tot en met 3 januari 2023 en de rechtbank zoekt aansluiting bij het midden van deze periode.
De wettelijke rente over het eigen risico over 2021 ter hoogte van € 385,00 is verschuldigd vanaf 23 april 2021, de datum van betaling aan de verzekeraar.

De wettelijke rente over het eigen risico over 2022 ter hoogte van € 166,98 is verschuldigd vanaf 4 april 2022, de datum van indiening van de laatste factuur bij de verzekeraar.
De wettelijke rente over de kosten van de EMDR-sessies van € 650,00 is verschuldigd vanaf 1 september 2022. De sessies zijn gevolgd gedurende de periode van 1 juni 2022 tot en met 3 januari 2023 en de rechtbank zoekt aansluiting bij het midden van deze periode.

De wettelijke rente over de kosten van het Spotify abonnement ten bedrage van € 145,00 is verschuldigd vanaf 1 juli 2023. Ook hier gaat de rechtbank uit van het midden van de abonnementsperiode (van december 2022 tot en met januari 2024).

De wettelijke rente over de kosten van de softlaser van € 399,00 is verschuldigd vanaf 27 februari 2023, de betaaldatum van de factuur.

Over het resterende bedrag ter hoogte van € 25.224,99 wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf 7 januari 2021, de datum waarop de woningoverval heeft plaatsgevonden.
Een en ander tot aan de dag van algehele voldoening.

Hoofdelijkheid

Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Proceskosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.


Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met geweld en bedreiging met geweld, in vereniging gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

Gijzeling
Op grond van artikel 36f, vijfde lid, Sr bepaalt de rechter bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 Sv gijzeling kan worden toegepast. De duur daarvan beloopt – ook bij meerdaadse samenloop (artikel 60a jo. 24c, derde lid, Sr) – ten hoogste één jaar. Gelet op de hoogte van de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen zal de totale duur van de gijzeling het maximum van in totaal 365 dagen overstijgen. Om dit te voorkomen zal de rechtbank de gijzeling naar evenredigheid toepassen.

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:

36f, 38z, 45, 47, 55, 57, 60a, 63, 288 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank:

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1, 2, 3, 5, 7, 8 en 10 telkens ten tweede cumulatief/alternatief ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 11 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.

Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5 vermelde strafbare feiten opleveren.

Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 29 (negenentwintig) jaren en 175 (honderdvijfenzeventig) dagen.

Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Legt op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.


Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 1)
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 15.510,23 (zegge: vijftienduizend vijfhonderd tien euro en drieëntwintig eurocent), bestaande uit € 5.510,23 als vergoeding voor de materiële schade en € 10.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Bepaalt dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente:

- over een bedrag van € 13.120,00 vanaf 8 augustus 2020,

- over een bedrag van € 970,25 vanaf 11 november 2020,

- over een bedrag van € 113,00 vanaf 2 november 2021,

- over een bedrag van € 1.306,98 vanaf 1 december 2021,

tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Wijst af het meer of anders gevorderde.

Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 15.510,23 (zegge: vijftienduizend vijfhonderd tien euro en drieëntwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 45 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.


Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 1)

Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 3] geleden schade tot een bedrag van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Wijst af het meer of anders gevorderde.

Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.

Vordering benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 2)

Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 4] geleden schade tot een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 4] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.


Vordering benadeelde partij Tankstation [slachtoffer 5] (feit 2)

Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij Tankstation [slachtoffer 5] geleden schade tot een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), bestaande uit vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan Tankstation [slachtoffer 5] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.

Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer Tankstation [slachtoffer 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.

Vordering benadeelde partij [slachtoffer 6] (feit 3)
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 6] geleden schade tot een bedrag van € 35.131,13 (zegge: vijfendertigduizend honderd eenendertig euro en dertien eurocent), bestaande uit € 30.131,13 als vergoeding voor de materiële schade en € 5.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 6] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.


Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van het meer of anders gevorderde aan materiële schade.

Wijst af het meer of anders gevorderde aan immateriële schadevergoeding.

Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 6] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 35.131,13 (zegge: vijfendertigduizend honderd eenendertig euro en dertien eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 102 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.


Vordering benadeelde partij [slachtoffer 7] (feit 3)

Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 7] geleden schade tot een bedrag van € 7.000,00 (zegge: zevenduizend euro), bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 7] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Wijst af het meer of anders gevorderde.

Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 7] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.000,00 (zegge: zevenduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.


Vordering benadeelde partij [slachtoffer 8] (feit 5)
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 8] geleden schade tot een bedrag van € 31.021,32 (zegge: eenendertigduizend eenentwintig euro en tweeëndertig eurocent), bestaande uit € 3.521,32 als vergoeding voor de materiële schade en € 27.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 8] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Bepaalt dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente:

- over een bedrag van € 27.769,99 vanaf 7 januari 2021,

- over een bedrag van € 1.140,00 vanaf 25 januari 2021,

- over een bedrag van € 405,00 vanaf 1 februari 2021,

- over een bedrag van € 1.015,53 vanaf 25 februari 2021,

- over een bedrag van € 109,92 vanaf 2 maart 2021,

- over een bedrag van € 385,00 vanaf 10 april 2021,

- over een bedrag van € 40,00 vanaf 19 januari 2024,

- over een bedrag van € 155,88 vanaf 17 februari 2024,

tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van de post medische kosten ter hoogte van € 40,00.


Wijst af het gevorderde ten aanzien van de post vloerbedekking trap ter hoogte van € 326,92 en het meer of anders gevorderde aan immateriële schadevergoeding.

Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 8] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 31.021,32 (zegge: eenendertigduizend eenentwintig euro en tweeëndertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 91 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.

Vordering benadeelde partij [slachtoffer 9] (feiten 4 en 5)
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 9] geleden schade tot een bedrag van € 29.004,09 (zegge: negenentwintigduizend vier euro en negen eurocent), bestaande uit € 4.004,09 als vergoeding voor de materiële schade en € 25.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 9] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Bepaalt dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente:

- over een bedrag van € 25.224,99 vanaf 7 januari 2021,

- over een bedrag van € 405,00 vanaf 1 februari 2021,

- over een bedrag van € 1.015,53 vanaf 25 februari 2021,

- over een bedrag van € 109,92 vanaf 2 maart 2021,

- over een bedrag van € 385,00 vanaf 23 april 2021,

- over een bedrag van € 346,79 vanaf 1 januari 2022,

- over een bedrag van € 166,98 vanaf 4 april 2022,

- over een bedrag van € 650,00 vanaf 1 september 2022,
- over een bedrag van € 399,00 vanaf 27 februari 2023,
- over een bedrag van € 145,00 vanaf 1 juli 2023,

- over een bedrag van € 155,88 vanaf 17 januari 2024,

tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van de post huishoudelijke hulp (verzorging van het paard) ter hoogte van € 2.921,00.

Wijst af het meer of anders gevorderde aan immateriële schadevergoeding.

Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 9] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 29.004,09 (zegge: negenentwintigduizend vier euro en negen eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door

mr. J.M. Jongkind, voorzitter,

mr. L. Boonstra en mr. A. Buiskool, rechters,

in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 mei 2024.

Bijlage 1 – De tenlastelegging

15/247200-21
1.
hij op of omstreeks 14 juni 2021 te Berkhout tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen op/in het (boven-)lichaam van die [slachtoffer 1] te schieten
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten
een poging tot afpersing in vereniging en/of een poging tot diefstal met geweld in vereniging van een of meerdere goederen van zijn/hun gading, gepleegd tegen die [slachtoffer 1]
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2.
hij op of omstreeks 14 juni 2021 te Berkhout, (omstreeks 03:00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen de woning van die [slachtoffer 1] door middel van braak en/of verbreking tegen de wil van die [slachtoffer 1] heeft/hebben betreden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
welke poging tot diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een of meerdere (vuur)wapens en/of breekijzer(s) ter hand te nemen, en/of
- (vervolgens) met een vuurwapen op/in het lichaam van die [slachtoffer 1] te schieten,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden
en/of
hij op of omstreeks 14 juni 2021 te Berkhout, (omstreeks 03:00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn/haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)
- een of meerdere (vuur)wapens en/of breekijzer(s) ter hand heeft genomen, en/of
- (vervolgens) met een vuurwapen op/in het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschoten,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
15/150320-22
hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te De Goorn, gemeente Koggenland (omstreeks 03:00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd) (in/uit een woning gelegen aan de [adres 2] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
een envelop (met daarin een geldbedrag ter hoogte van 3000,- euro) en/of een of meerdere telefoon(s) en/of een of meerdere sleutel(s), in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een of meerdere (vuur)wapens en/of breekijzer(s) ter hand te nemen en/of
- meermalen (met een breekijzer, althans een voorwerp) op/tegen het lichaam en/of op het hoofd van die [slachtoffer 2] te slaan en/of
- meermalen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] te schoppen en/of
- (daarbij) die [slachtoffer 2] dreigend de woorden “geld, geld, geld” toe te voegen en/of
- (meermalen) (met een vuurwapen) op en/of in de richting van die [slachtoffer 2] te schieten en/of
- die [slachtoffer 3] vast te pakken en/of
- (vervolgens) een vuurwapen, althans een voorwerp op/tegen haar hoofd te drukken en/of te houden en/of
- (daarbij) dreigend de woorden “geld, geld, geld” toe te voegen en/of
- (vervolgens) een vuurwapen, althans een voorwerp in/tegen de rug van die [slachtoffer 3] te duwen en/of
- die [slachtoffer 3] te dwingen mee te lopen
en/of
hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te De Goorn, gemeente Koggenland (omstreeks 03:00 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd) (in/uit een woning gelegen aan de [adres 2] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een envelop (met daarin een geldbedrag ter hoogte van 3000,- euro) en/of een of meerdere telefoon(s) en/of een of meerdere sleutel(s), in elk geval enig(e) goed(eren),
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) door
- een of meerdere (vuur)wapens en/of breekijzer(s) ter hand te nemen en/of
- meermalen (met een breekijzer, althans een voorwerp) op/tegen het lichaam en/of op het hoofd van die [slachtoffer 2] te slaan en/of
- meermalen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] te schoppen en/of
- (daarbij) die [slachtoffer 2] dreigend de woorden “geld, geld, geld” toe te voegen en/of
- (meermalen) (met een vuurwapen) op en/of in de richting van die [slachtoffer 2] te schieten en/of
- die [slachtoffer 3] vast te pakken en/of
- (vervolgens) een vuurwapen, althans een voorwerp op/tegen haar hoofd te drukken en/of te houden en/of
- (daarbij) dreigend de woorden “geld, geld, geld” toe te voegen en/of
- (vervolgens) een vuurwapen, althans een voorwerp in/tegen de rug van die [slachtoffer 3] te duwen en/of
- die [slachtoffer 3] te dwingen mee te lopen;

15/259357-22

1.
hij op of omstreeks 22 juli 2021 te Noord-Scharwoude (omstreeks 04:32 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd) (in/uit een woning gelegen aan de [adres 7] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een sleutel en/of een portemonnee (met inhoud) en/of een telefoon en/of een breekijzer, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 13] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 13] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 13] te richten en/of te tonen, en/of
- (daarbij) (dreigend) de woorden toe te voegen: “We willen de sleutel van (de woning van) [voornaam 5] " en/of "We willen geld”, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer 13] met tape vast te binden

en/of
hij op of omstreeks 22 juli 2021 te Noord-Scharwoude (omstreeks 04:32 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd) (in/uit een woning gelegen aan de [adres 7] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 13] heeft gedwongen tot de afgifte van sleutel en/of een portemonnee (met inhoud) en/of een telefoon en/of een breekijzer, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 13] in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) door
- een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 13] te richten en/of te tonen, en/of
- (daarbij) die [slachtoffer 13] (dreigend) de woorden toe te voegen: “We willen de sleutel van (de woning van) [voornaam 5] " en/of "We willen geld”, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer 13] met tape vast te binden;

2.
hij op of omstreeks 22 juli 2021 te Noord-Scharwoude (omstreeks 04:32 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd) (in/uit een woning gelegen aan de [adres 7] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk [slachtoffer 14] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen in het bovenlichaam van die [slachtoffer 14] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
welke vooromschreven poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een afpersing in vereniging en/of een diefstal met geweld in vereniging (strafbaar gesteld in (de) artikel(en) 317, 312 lid 1 jo lid 2 jo 310 van het Wetboek van Strafrecht),
welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;

terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer 4] (dreigend) de woorden “Ga op de grond liggen” en/of “Maak de kassa open” en/of “waar is de kluis” toe te voegen, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- (daarbij) een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, te richten op en/of te tonen aan die [slachtoffer 4] , en/of
- (met een slof sigaretten) die [slachtoffer 4] op/tegen het hoofd te slaan

en/of

hij op of omstreeks 9 augustus 2020 te Nieuwe Niedorp tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en/of sigaretten en/of een kassalade (met inhoud), in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan Tankstation “ [slachtoffer 5] ”, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) door
- (dreigend) de woorden “Ga op de grond liggen” en/of “Maak de kassa open” en/of “waar is de kluis” toe te voegen, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- (daarbij) een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, te richten op en/of te tonen aan die [slachtoffer 4] , en/of
- (met een slof sigaretten) die [slachtoffer 4] op/tegen het hoofd te slaan;

3.
hij op of omstreeks 30 december 2020 te Dreumel, gemeente West Maas en Waal (gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd) (in/uit een woning gelegen aan de [adres 4] ), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een geldbedrag (ter hoogte van 15.000 euro) en/of sieraden en/of een luchtbuks en/of een personenauto (Audi) en/of een portemonnee en/of een schroevendraaier en/of een of meerdere flessen champagne in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen

welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 6] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een of meerdere (vuur)wapens en/of breekijzer(s) en/of hamer(s) ter hand te nemen en/of
- (daarbij) dreigend tegen [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 6] de woorden "Geld" en/of "Er moet 100.000 euro liggen" toe te voegen, althans woorden van soortgelijke
(dreigende) aard en/of strekking, en/of
- die [slachtoffer 7] te dwingen mee te lopen en/of
- de handen en/of voeten van die [slachtoffer 7] vast te binden en/of
- op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 7] te slaan en/of
- aan de haren van die [slachtoffer 7] te trekken en/of
- die [slachtoffer 7] (met kracht) van het bed af te trekken
- een vuurwapen, althans een voorwerp op/tegen zijn hoofd van die [slachtoffer 6] te drukken en/of te houden en/of
- de handen en/of voeten van die [slachtoffer 6] vast te binden

en/of

hij op of omstreeks 30 december 2020 te Dreumel, gemeente West Maas en Waal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 6] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (ter hoogte van 15.000 euro) en/of sieraden en/of een luchtbuks en/of een personenauto (Audi) en/of een portemonnee en/of een schroevendraaier) en/of een of meerdere flessen champagne, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 6] in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) door
- een of meerdere (vuur)wapens en/of breekijzer(s) en/of hamer(s) ter hand te nemen en/of
- (daarbij) tegen [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 6] dreigend de woorden "Geld" en/of "Er moet 100.000 euro liggen" toe te voegen, althans woorden van soortgelijke (dreigende) aard en/of strekking, en/of
- die [slachtoffer 7] te dwingen mee te lopen en/of
- de handen en/of voeten van die [slachtoffer 7] van vast te binden en/of
- op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 7] te slaan en/of
- aan de haren van die [slachtoffer 7] te trekken en/of
- die [slachtoffer 7] (met kracht) van het bed af te trekken, en/of
- een vuurwapen, althans een voorwerp op/tegen zijn hoofd van die [slachtoffer 6] te drukken en/of te houden en/of
- de handen en/of voeten van die [slachtoffer 6] vast te binden;

4.

hij op of omstreeks 7 januari 2021 te Avenhorn, gemeente Koggenland (omstreeks 01.35 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd) (in/uit een woning gelegen aan/op [adres 5] ) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk [slachtoffer 9] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen in de nek/hals van die [slachtoffer 9] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

welke vooromschreven poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een afpersing in vereniging en/of een diefstal met geweld in vereniging van een geldbedrag en/of een portemonnee (met inhoud) en/of (een) (auto)sleutel(s) en/of sigaretten en/of een aansteker, in elk geval enig(e) goed(eren), gepleegd tegen die [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 8]

welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
5.
hij op of omstreeks 7 januari 2021 te Avenhorn, gemeente Koggenland (omstreeks 01.35 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd) (in/uit een woning gelegen aan/op [adres 5] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een geldbedrag en/of een portemonnee (met inhoud) en/of (een) (auto)sleutel(s) en/of sigaretten en/of een aansteker, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om zich dat/die goed(eren) wederrechtelijk toe te eigenen,

welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een of meerdere (vuur)wapens ter hand te nemen en/of
- die [slachtoffer 8] om/bij de keel vast te pakken en/of
- (vervolgens) een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] te richten en/of te tonen, en/of
- meermalen (met een voorwerp) op/tegen het lichaam en/of op het hoofd van die [slachtoffer 8] te slaan en/of
- (daarbij) (meermalen) dreigend te roepen “geld” en/of "Ga je geld halen achter" en/of "Schiet hem dood" en/of "We willen het grote geld", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- met kracht op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 9] te duwen en/of
- (met een vuurwapen) op en/of in de richting van de keel/hals, althans lichaam, van die [slachtoffer 9] te schieten
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 9] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.

en/of

hij op of omstreeks 7 januari 2021 te Avenhorn, gemeente Koggenland (omstreeks 01.35 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd) (in/uit een woning gelegen aan/op [adres 5] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en/of een portemonnee (met inhoud) en/of (een) (auto sleutel(s) en/of sigaretten en/of een aansteker, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) door
- een of meerdere (vuur)wapens ter hand te nemen en/of
- die [slachtoffer 8] om/bij de keel vast te pakken en/of
- (vervolgens) een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] te richten en/of te tonen, en/of
- meermalen (met een voorwerp) op/tegen het lichaam en/of op het hoofd van die [slachtoffer 8] te slaan en/of
- (daarbij) (meermalen) dreigend te roepen “geld” en/of "Ga je geld halen achter" en/of "Schiet hem dood" en/of "We willen het grote geld", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- met kracht op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 9] te duwen en/of
- (met een vuurwapen) op en/of in de richting van de keel/hals, althans lichaam, van die [slachtoffer 9] te schieten ten gevolge waarvan die [slachtoffer 9] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.

Bijlage 2 – De bewijsmiddelen

(…)

Artikel delen

ECLI:NL:RBNHO:2024:5154 - PONT Zorg&Sociaal (2024)
Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Merrill Bechtelar CPA

Last Updated:

Views: 6365

Rating: 5 / 5 (50 voted)

Reviews: 89% of readers found this page helpful

Author information

Name: Merrill Bechtelar CPA

Birthday: 1996-05-19

Address: Apt. 114 873 White Lodge, Libbyfurt, CA 93006

Phone: +5983010455207

Job: Legacy Representative

Hobby: Blacksmithing, Urban exploration, Sudoku, Slacklining, Creative writing, Community, Letterboxing

Introduction: My name is Merrill Bechtelar CPA, I am a clean, agreeable, glorious, magnificent, witty, enchanting, comfortable person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.